nummer: 05/1320/GV
betreft: [klager] datum: 29 juli 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 1 juni 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De gezondheid van klagers moeder is zodanig slecht dat hij haar graag nog een keerwil zien en voor haar de noodzakelijke dingen wil regelen. Zij is daar zelf niet meer toe in staat. Klagers einddatum is 10 februari 2006. Klager zit in de laatste fase van zijn detentie en draait naar tevredenheid mee in hetpenitentiair programma op het PTC in Arnhem. Klager heeft een verklaring van de behandelend arts van zijn moeder overgelegd. Het telefonisch contact met de behandelend arts is misgegaan. Men heeft de arts niet persoonlijk kunnenspreken. De arts spreekt alleen Bosnisch. Klager stelt voor om een met naam genoemde tolk in te schakelen. Hij doet er alles voor om zijn moeder nog een keer te zien. Het maakt hem niets uit dat zijn einddatum opschuift.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Slechts in zeer bijzondere gevallen is het verlenen van strafonderbreking mogelijk. Aannemelijk dient te worden gemaakt dat het verlenen van strafonderbreking absoluut noodzakelijk is. Bij klagers verzoek is daarvan geen sprake. Hetbureau individuele medische advisering heeft negatief geadviseerd ten aanzien van een te verlenen strafonderbreking. Meermalen is het telefoonnummer, dat klager had opgegeven, gebeld van de behandelend arts van klagers moeder. Hetis echter niet gelukt om de behandelend arts persoonlijk te spreken. Uit de aangeleverde medische stukken heeft het bureau individuele medische advisering geen noodzaak kunnen constateren om tot een positief advies ten aanzien vanhet verlenen van een strafonderbreking te komen.
Het bureau individuele medische advisering heeft op grond van de verstrekte medische informatie gesteld dat strafonderbreking niet geïndiceerd is en negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens moord en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 10 februari 2006.
Krachtens artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), hierna: de Regeling, kan, voorzover hier van belang, strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van eenernstig zieke ouder.
Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde, aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft.
De toelichting op artikel 5 van de Regeling noemt weliswaar een niet-limitatieve lijst van gevallen waarin kan worden toegestaan dat een gedetineerde de hem verleende strafonderbreking in het buitenland doorbrengt, doch uit degenoemde voorbeelden kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke omstandigheden dient te gaan. Als voorbeelden worden genoemd het overlijden van de levenspartner, ouder of kind. Uit de door klager verstrekte medische informatie isniet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Het bureau individuele medische advisering acht op grond van de verstrekte medische verklaring onderbreking van klagers strafniet geïndiceerd. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 juli 2005.
secretaris voorzitter