Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1039/GA en 05/1210/GA, 28 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1039/GA en 05/1210/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een tweetal uitspraken van 18 april van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormelde inrichting.

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft :
a. het niet verstrekken van broodbeleg tijdens het verblijf op de afzonderingsafdeling;
b. de vermissing van twee truien, twee paar schoenen en een gouden oorbel (gezamenlijke waarde € 500,=) vanuit de meerpersoonscel;
c. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vier dagen wegens gevaar voor klagers en andermans veiligheid; en
d. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in de eigen cel voor de duur van veertien dagen, wegens gevaar voor de eigen veiligheid.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik had ruzie met een medegedetineerde. Die man had een steekwapen. Daarop ben ik naar een bewaarder gegaan en heb ik hem verteld wat er aan de hand was. Dat gebeurde op vrijdag. Vervolgens kreeg ik op zondag te horen dat ik naar deafzonderingscel moest. Ik begrijp dat niet goed, de andere gedetineerde, die met het steekwapen, werd niet afgezonderd. Ik heb toen vier dagen in een afzonderingscel gezeten. Daarna mocht ik terug naar mijn cel maar bleef ikafgezonderd. Toen ik in de afzonderingscel verbleef zijn er goederen van mij, te weten twee truien, twee paar schoenen en een gouden oorbel verdwenen. De totale waarde van die goederen bedraagt € 500,=. Ik had mijn goederen in mijnverblijfsruimte, een meerpersoonscel, laten liggen toen ik in afzondering werd geplaatst. Ik heb in het totaal veertien dagen in afzondering verbleven.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 22 januari 2005 is de directeur op hoogte gebracht van het feit dat klager zich erg bedreigd voelde op de afdeling. Door het personeel is toen naar de oorzaak van die spanningen gezocht. Door het personeel zelf is op zich nooitiets waargenomen. Wel werd gemerkt dat er sprake was van een gespannen situatie op de afdeling. Om rust te garanderen is toen aan klager de onderhavige ordemaatregel van afzondering opgelegd. Doel was om klagers veiligheid te kunnenwaarborgen en om spanningen op de afdeling te voorkomen. Klager verbleef in een meerpersoonscel. Daar zijn afsluitbare kasten voorhanden. Omdat klager wist dat hij in afzondering geplaatst zou worden, had het voor de hand gelegendat hij – als hij niet alle goederen in zijn kast kon opsluiten – de resterende goederen in bewaring had gegeven bij het personeel. Vast staat dat hij bij zijn plaatsing in de afzonderingscel geen van deze goederen bij zich had. Naenkele dagen is bezien of er een oplossing kon worden gevonden voor de onrust. Daarbij is toen gekeken of klager overgeplaatst kon worden. Reden daarvoor was dat bij de medegedetineerde geen steekwapen is aangetroffen en er dus opzich geen reden was voor overplaatsing van die gedetineerde.

3. De beoordeling
Nu klager zijn beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag niet nader feitelijk heeft onderbouwd of gemotiveerd, kan hij in zoverre niet worden ontvangen in zijn beroep.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat de gedetineerde in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de voorwerpen die hij in de inrichting onder zich heeft. Klager wist,althans had moeten weten, dat hij de goederen die niet in zijn (afsluitbare) kast in zijn verblijfsruimte pasten in bewaring had kunnen geven bij het afdelingspersoneel, waardoor het risico van vermissing – op zijn minst genomen –aanmerkelijk zou zijn verminderd. Door die goederen onbeheerd in zijn cel achter te laten, terwijl het een meerpersoonscel betrof, heeft klager welbewust het aanmerkelijke risico genomen dat die goederen zouden kunnen verdwijnen.De directeur kan derhalve niet worden aangesproken voor de eventuele schade die klager heeft opgelopen door de door hem gestelde vermissing. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan – voorzover een en ander al is komen vast testaan - daarom niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard met bevestiging van dat onderdeel van de uitspraken van de beklagcommissie.

Ten aanzien van de onderdelen c en d van het beklag overweegt de beroepscommissie allereerst dat de beslissing van de directeur van 22 januari 2005 is genomen in het kader van een onderzoek naar de noodzakelijkheid van beschermingvan klager. Die beslissing van de directeur is, gelet op hetgeen klager tegenover het afdelingspersoneel omtrent zijn onenigheid met een medegedetineerde en de door het afdelingspersoneel waargenomen gespannen sfeer op de afdeling,niet genomen in strijd met een wettelijk voorschrift terwijl die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Zulks geldt temeer nu die ordemaatregel isbeëindigd zodra er meer duidelijkheid was omtrent de feitelijkheden.

Aan klager is vervolgens, wederom in verband met de noodzakelijkheid van diens bescherming, een ordemaatregel van afzondering in de eigen cel opgelegd, een en ander in afwachting van overplaatsing naar een andere afdeling ofinrichting. Klager heeft, kennelijk in het belang van zijn eigen veiligheid, ingestemd met die ordemaatregel.

Gelet daarop en gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de beslissing van de directeur van 22 januari 2005 is overwogen, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, is ook de beslissing van 25 januari 2005 niet genomenin strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift en moet die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beroep ten aanzien van de onderdelen c end zal daarom ongegrond worden verklaard met bevestiging van die onderdelen van de uitspraken van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep ten aanzien van onderdeel a van het beroep.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen b, c en d ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven