Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0879/GA, 05/0881/GA en 05/0882/GA, 28 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/879/GA, 05/881/GA en 05/882/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een drietal uitspraken van 15 april 2005 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.
Klagers raadsvrouwe, mr. H.M.S. Cremers, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet horen van klager alvorens hem een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel werd opgelegd op 30 januari 2005 (05/879/GA);
b. het op 30 januari 2005 door het personeel weigeren om aan klager in eigen beheer gegeven pijnstillers te verstrekken (05/881/GA);
c. een op 30 januari 2005 opgelegde ordemaatregel van veertien dagen plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, wegens agressief gedrag jegens het personeel (05/882/GA).

De beklagcommissie heeft elk van de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager weet dat zijn raadsvrouwe vandaag verhinderd is om ter zitting aanwezig te zijn. Hij geeft aan geen behoefte te hebben aan eenaanhouding van de behandeling en er de voorkeur aan te geven om het beroep vandaag te behandelen. Klager had een probleem met zijn hand, waarvoor de inrichtingsarts hem medicijnen, te weten opiaten, had voorgeschreven omdat normalepijnstillers niet meer werkten. Die medicijnen had klager in zogenaamd eigen beheer. Toen klager aan het personeel om zijn medicijnen vroeg, kreeg hij die niet verstrekt. Het personeel gaf aan dat klager alleen maar paracetamolverstrekt kon krijgen. De inrichtingsarts had vrijdags klagers hand nog onderzocht en een extra penicillinekuur voorgeschreven. Kennelijk is er tussen de medische dienst en het personeel niet goed gecommuniceerd. Het personeel wildeklager niet helpen. Het dienstdoende personeel heeft wel nog een arts gebeld maar heeft daarbij niet gevraagd of klager de voorgeschreven pijnstillers mocht gebruiken. Klager heeft vervolgens nogmaals om die medicatie gevraagd,waarop door een personeelslid tegen klager is gezegd dat men de medische dienst zou melden dat deze niet meer hoefde te komen. Daarop is een en ander tussen het personeel en klager uit de hand gelopen. Klager heeft toen tegen hetpersoneel opmerkingen gemaakt in de trant van: “Gek, nazi en nazi-praktijken.” Voor die uitlatingen heeft klager overigens later die dag zijn verontschuldigingen aangeboden aan het personeel. Klager weet dat dit verkeerd was maarhad toen niet de bedoeling gehad om te dreigen. Het personeel heeft overigens ook al eens de voorgeschreven dosis van het medicijn Ritalin eigenhandig gewijzigd. Klager had al een conflict met personeel. Klager heeft vervolgens nogeen aantal keren gevraagd of het afdelingshoofd langs kon komen. Klager werd gezegd dat hij maar moest wachten op de arts, die om 16.00 uur langs zou komen. Vervolgens is klager door het IBT uit zijn cel gehaald en overgebracht naarde afzonderingsafdeling. Klager heeft zich niet tegen die overbrenging verzet.
Toen klager in de afzonderingscel werd geplaatst, waren de directeur en een arts aanwezig. De arts heeft naar klagers hand gekeken en gezegd dat hij er verder niets aan zou doen, en dat klager de volgende maandag maar naar hetziekenhuis moest gaan. Klager heeft toen nogmaals om zijn medicatie gevraagd maar de arts gaf daarop geen antwoord.
Klager heeft toen aan de directeur gevraagd waarom hij afgezonderd was. Het enige dat hem toen gezegd werd was dat hij veertien dagen afzondering kreeg. Klager vindt dat hij toen niet is gehoord door de directeur. Als de directeurklager goed te woord had gestaan, was alles heel anders verlopen. Toen klager in de afzonderingscel verbleef heeft hij de ontsteking open gekregen en is de druk op zijn hand verminderd. Klager heeft, terwijl hij in deafzonderingscel verbleef een nieuwe afzonderingsmaatregel opgelegd gekregen en is toen vanuit de afzonderingscel overgebracht naar de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld en van daaruit overgeplaatst naar de gevangenisvoor beperkt gemeenschapsgeschikte gedetineerden in Vught. Daar heeft klager geen problemen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op de dag van het voorval met de medicatie kreeg de directeur te horen dat er een rapport was gemaakt met betrekking totklager. Het personeel vroeg of er een arts gebeld mocht worden. Dat is toen toegestaan. Toen de directeur bij klager kwam, bleek dat klager erg luidruchtig bezig was geweest en dat hij heeft geroepen en staan bonken op de deur vanzijn cel. Vervolgens is er door de directeur overleg gepleegd met het dienstdoende personeel en men kwam tot de conclusie dat er geen gesprek mogelijk was met klager. Toen is het IBT opgeroepen. De directeur is vervolgens samen metde dienstdoende arts naar de afzonderingsafdeling gegaan. Klager werd door het IBT overgebracht.
Klager was op dat moment erg gespannen. Klager heeft daarop zijn verhaal gedaan tegen dienstdoende arts. Die vond medisch ingrijpen op dat moment niet noodzakelijk. Wel werd medicatie nodig geacht. Die is hem toen ook aangeboden.Vervolgens zijn de arts en de directeur bij de medische dienst langsgegaan om na te gaan hoe het zat met klagers medicatie. Daar bleek dat zijn medicatie was uitgezet voor verschillende tijdstippen. Met klager is toen afgesprokendat de medicatieverstrekking zou geschieden op de manier zoals voorgeschreven. Klagers medicijnen waren in beheer van het afdelingspersoneel. De dienstdoende arts heeft toen zelf medicatie verstrekt aan klager. Omdat klager zichbleef misdragen is hem toen de betreffende ordemaatregel opgelegd. Op dat moment was er met klager geen goed gesprek te voeren. Daarom heeft de directeur toen klager niet verder gehoord.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Ter zitting is door klager aangegeven dat hij, eenmaal op de afzonderingsafdeling aangekomen, de inrichtingsarts heeft gesproken en dat daar toen ook de directeur bij aanwezig was. De inrichtingsarts en de directeur hebben toensamen onderzoek gedaan naar klagers stelling dat er voor hem speciale pijnstillers zouden zijn klaargezet. De beroepscommissie acht de stelling van de directeur, dat hij getracht heeft om klager terzake het voorval met demedicijnverstrekking te horen maar dat dit door klagers opstelling toen niet mogelijk was, gezien in het licht van het voorgaande voldoende aannemelijk. Op grond van het bepaalde in artikel 57, eerste lid, moet de gedetineerde in degelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord alvorens hij beslist omtrent (ondermeer) de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur klagervoldoende gelegenheid daartoe geboden maar heeft klager daar geen gebruik van gemaakt. Hetgeen in beroep hieromtrent naar voren is gebracht – voorzover een en ander vast is komen te staan – kan daarom niet leiden tot een anderebeslissing dan die van de beklagcommissie. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Het afdelingspersoneel heeft, mede gelet op de aard van de betreffende medicijnen (opiaten) op goede gronden kunnen besluiten niet af te wijken van de door de medische dienst aangegeven verstrekkingstijden daarvan. Voorts is doorhet afdelingspersoneel de dienstdoende arts ter consultatie van klagers pijnklachten opgeroepen. De omstandigheid dat dit een andere arts was dan de arts die aan klager de betreffende medicijnen had voorgeschreven is ongelukkig,maar in de gegeven omstandigheden onontkoombaar. Het voorgaande in onderling verband en samenhang beziend, heeft het afdelingspersoneel voldoende zorgvuldigheid betracht bij de medicijnverstrekking. Hetgeen in beroep ten aanzien vandit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht kan – voorzover een en ander al vast is komen te staan – daarom niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Ook dit onderdeel van het beroep zal daaromongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Aan klager is op 30 januari 2005 een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen. Klager heeft erkend op die dag het personeel verbaal agressief te hebben benaderd omdathij niet de medicatie uitgereikt kreeg waarom hij vroeg. Door de directeur is ter zitting van de beroepscommissie aangegeven dat klager toen niet-aanspreekbaar was en in zijn cel aan het roepen was en tegen de celdeur aanschopte.Voorts is door de directeur aangegeven – en dat is zoals hiervoor reeds overwogen aannemelijk – dat klager toen niet aanspreekbaar was.
Dat maakt dat de beslissing van de directeur om klager toen, in het belang van handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel op te leggen, niet isgenomen in strijd met de wet, terwijl ook niet kan worden gezegd dat die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen – onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voorzover dat al is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Ook dit onderdeelvan het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven