Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0890/GA, 28 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/890/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.B. Swart, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 april 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. N.B. Swart, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de eigen cel, wegens verbaal agressief gedrag jegens een personeelslid.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager stelt zich op het standpunt dat hij pas op 3 december 2004 is gehoord. Op die datum is hem ook pas het afschrift van de beslissing van de directeur ter hand gesteld. De directeur heeft gesteld dat klager op 1 december 2004zou hebben afgezien van zijn recht om te worden gehoord. De beklagcommissie heeft die uitspraak van de directeur zonder meer voor waar aangenomen. Klager heeft echter nooit afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Hij heeft op3 december 2004 voor de eerst keer met de directeur gesproken. Toen de directeur bij klager kwam, heeft de directeur even met klager gesproken. Daarna vertrok de directeur weer. Na ongeveer tien minuten kwam de directeur weer terugen werd aan klager de beslissing uitgereikt. De aanleiding voor de aan klager opgelegde disciplinaire straf is een erg vaag verslag. Er zou sprake zijn van opruiing door klager. Dat bestrijdt klager. Mogelijk heeft klagersstemvolume, dat vrij hard is, een rol gespeeld bij het opmaken van het verslag. Door klagers manier van spreken, hij is standwerker, is er misschien bij de verslaglegger een misverstand ontstaan. Omdat het verslag erg vaag is, ishet moeilijk om inhoudelijk daartegen verweer te voeren. Klager heeft niet gemerkt dat hij een disciplinaire straf moest uitzitten. Klager heeft overigens niemand opgeruid. Hij heeft alleen maar mensen die hem om advies vroegen,geholpen. Klager werd op 1 december 2004 om 9.15 uur afgezonderd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is geen schriftelijk verslag van het horen van klager. Binnen de inrichting wordt een bepaalde procedure toegepast. De dienstdoende directeur heeft die procedure op 1 december 2004 om 14.35 uur opgestart. Door de directeur is ophet aan klager aangezegde verslag aangetekend dat klager niet wilde worden gehoord. Vervolgens is er op 1 december 2004 een beschikking opgemaakt. Niet kan worden nagegaan wanneer die beslissing aan klager is uitgereikt. In debetreffende beschikking staat abusievelijk dat klager naar aanleiding van het verslag is gehoord Dat is een vergissing die hersteld had moeten worden. De directeur is van mening dat de procedure niet de schoonheidsprijs verdient.Over de uitreiking van de beslissing kan de directeur geen mededeling doen. Dat had op de beslissing vermeld moeten worden. Op zich heeft die uitreiking op 1 december 2004 plaats dienen te vinden. Mogelijk heeft klager de uitreikinggeweigerd en is de beschikking toen onder klagers deur doorgeschoven. Bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf is geen rekening gehouden met de duur van het zogenaamde bewaardersarrest.

3. De beoordeling
Het beklag tegen de aan klager opgelegde disciplinaire straf richt zich op een drietal punten.
Allereerst stelt klager dat hij, in strijd met het daaromtrent bepaalde in de Pbw, niet door de directeur is gehoord alvorens de disciplinaire straf aan hem is opgelegd. Volgens klager is hij pas na afloop van de disciplinaire strafdoor de directeur is gehoord.
Door de directeur is aangevoerd dat klager heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Blijkens de aantekeningen van de op 1 december 2004 dienstdoende directeur, welke aantekeningen zijn gemaakt op het schriftelijk verslagvan 1 december 2004, heeft klager toen aangegeven dat hij niet wenste te worden gehoord. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager inderdaad heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Daarmee is voldaan aanhet bepaalde in artikel 57, eerste lid, van de Pbw.
Vervolgens is door en namens klager aangevoerd dat het verslag van 1 december 2004 zodanig vaag zou zijn, dat het daardoor voor klager niet mogelijk is om verweer te voeren tegen de inhoud van dat verslag.
Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat het betreffende verslag bewoordingen van zeer algemene aard inhoudt, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager toen zodanig bedreigend op het verslagleggendepersoneelslid is overgekomen, dat dit het opmaken en aanzeggen van dat verslag rechtvaardigde.
Tenslotte is door en namens klager aangevoerd dat de mededeling van de aan klager opgelegde disciplinaire straf, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw, niet onverwijld aan klager is uitgereikt. Klager kreeg pas op 3december 2004 de beslissing van 1 december 2004 uitgereikt.
De beroepscommissie ziet geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de mededeling van de directeur, dat getracht is om de betreffende mededeling op 1 december 2004 aan klager uit te reiken en dat deze, daargelaten de redendaarvoor, mogelijk onder klagers celdeur door is geschoven. Uiteindelijk is de betreffende mededeling nogmaals op 3 december 2004 aan klager uitgereikt. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat niet kan worden gezegddat de mededeling ex artikel 57, eerste lid, van de Pbw niet onverwijld zou zijn uitgereikt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voorzover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de beslissing vande beklagrechter zal worden bevestigd.

De beroepscommissie overweegt daarbij nog dat de gehele gang van zaken bij de oplegging van de onderhavige disciplinaire straf, hoewel zulks niet leidt tot een gegrondverklaring van het beklag, niet de schoonheidsprijs verdient.Voor de toekomst wordt het daarom wenselijk geacht dat de in de inrichting geldende procedureregels bij de oplegging van straffen (en ordemaatregelen) verbeterd worden, dan wel nauwgezetter worden nageleefd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven