Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1119/GA, 28 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1119/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.B. Swart, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 mei 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. N.B. Swart, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de eigen cel, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie maanden, wegens het niet meewerken aan een transport naar de vreemdelingenpolitie te Rotterdam op1 maart 2005.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers raadsvrouwe verwijst naar de gronden voor het beroep als vermeld in het beroepschrift. Klager is door de directeur disciplinair gestraft omdat hij geweigerd heeft mee te werken aan zijn transport naar devreemdelingenpolitie. Klager hoeft echter in beginsel niet te verschijnen bij de vreemdelingenpolitie. Indien de vreemdelingenpolitie de identiteit van klager wenst vast te stellen, zijn er voor die dienst ook andere wegen om dat tedoen. De beslissing van de directeur dat een gedetineerde aan de vaststelling van zijn identiteit door de vreemdelingenpolitie zou moeten meewerken is niet gebaseerd op de bepalingen van de Pbw. Indien er op basis van deVreemdelingenwet dan wel het Vreemdelingenbesluit een verplichting zou bestaan om mee te werken aan identificatie, dan dienen eventuele sancties ten aanzien van het niet meewerken ook opgenomen te zijn in die wet- of regelgeving.Noch de Vreemdelingenwet noch het vreemdelingenbesluit geeft aan de directeur de bevoegdheid om bij niet meewerken een disciplinaire straf op te leggen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is van mening dat hij op basis van het bepaalde in artikel 54 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 5.11. en 5.20 moet worden aangemerkt als toezichthouder. Op grond daarvan is hij bevoegd om aan de vreemdeling eenaantal verplichtingen op te leggen. Indien de vreemdelingenpolitie een vreemdeling wenst te horen, wordt er in bepaalde gevallen een last tot medewerking c.q. een vordering om bij de vreemdelingenpolitie te verschijnen, afgegeven.In dit geval was er geen vordering. Binnen de inrichting is het de gewoonte om, indien een vreemdeling weigert om op transport naar de vreemdelingendienst te gaan, per fax alsnog deze vordering op te vragen. In klagers geval is datniet gebeurd. Klager is gestraft op basis van de bepalingen van de Pbw. Hij heeft geweigerd om aan een opdracht om mee te werken aan het transport te voldoen.

3. De beoordeling
In haar uitspraak van 21 maart 2005 (kenmerk 04/3134/GA) heeft de beroepscommissie beslist dat, indien een klager weigert mee te werken aan zijn interne overbrenging naar de passantencel, zulks een weigering oplevert om aan een bevoegdelijk gegeven opdracht van inrichtingspersoneel gevolg te geven. Een dergelijke weigering is strafwaardig. In dit geval heeft klager evenwel geen gevolg gegeven aan de opdracht van het personeel om mee te gaan met hetgereedstaande transport. Voor die weigering is aan klager de onderhavige disciplinaire straf opgelegd.
Aan de orde is daarom de vraag of de directeur, in het geval dat een in zijn inrichting verblijvende vreemdeling wordt opgeroepen om te verschijnen bij de vreemdelingenpolitie, en die vreemdeling weigert mee te werken aan zijntransport naar die vreemdelingenpolitie, op basis van het bepaalde in de Pbw bevoegd is om daarvoor aan die vreemdeling een disciplinaire straf op te leggen.
De beroepscommissie stelt voorop dat de aan klager opgelegde sanctie terzake van die weigering niet kan worden opgelegd op grond van de bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 of de daarbij behorende regelgeving. De vraag of dedirecteur in het kader van die Vreemdelingenwet (of de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht) als toezichthouder moet worden gezien, is daarom niet relevant. De aan klager opgelegde disciplinaire straf moet worden geacht -zoals ook door directeur ter zitting is aangegeven – te zijn gegrond op het bepaalde in de Pbw.
De directeur dient in een geval als het onderhavige de vreemdeling – en in dit geval
klager – in de gelegenheid te stellen om mee te werken aan de op die vreemdeling rustende wettelijke verplichtingen. Dat houdt ondermeer in dat hij vervoer naar de vreemdelingenpolitie faciliteert of doet faciliteren. Hij kan devreemdeling – en dus in dit geval klager –, temeer nu de Vreemdelingenwetgeving daaraan geen (directe) sancties verbindt, evenwel niet tot dat meewerken verplichten c.q. aan de weigering om aan dat transport mee te werken eendisciplinaire straf verbinden.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt, een en ander in onderling verband en samenhang beziend, dat de beslissing van de directeur is genomen op een grond die deze beslissing niet kan dragen. De uitspraak van de beklagrechter kandaarom niet in stand blijven en het beklag moet alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de disciplinaire straf slechts voorwaardelijk aan klager is opgelegd, acht de beroepscommissie in dit geval geen termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij stelt vast dat er geen termen zijn voor een tegemoetkoming.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juli 2005

secretaris voorzitter

Naar boven