Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1086/GM, 22 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1086/GM

betreft: [klager] datum: 22 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Huis van Bewaring/ISD Haaglanden te Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 april 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juni 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. van Dam, en [...], inrichtingsarts.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 9 maart 2005, betreft:
a. afbouw dosering methadon van 80 mg naar 40 mg;
b. het feit dat klager vijf weken moest wachten voor een afspraak met de arts;
c. de weigering seresta en rivotril voor te schrijven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager wordt de klacht als volgt toegelicht. Klager kreeg op voorschrift van het CAD in Utrecht dagelijks 80 mg methadon en op recept van zijn psychiater rivotril en seresta. Laatstgenoemde middelen heeft klageranderhalve maand niet opgehaald maar via internet besteld omdat hij werd gezocht door de politie. Klager is vanaf zijn dertiende jaar verslaafd en gebruikt zo’n vier à vijf jaar methadon. Na zijn plaatsing in Scheveningen op 11februari 2005 is om onduidelijke redenen de dosering methadon teruggebracht van 80 naar 40 mg. Een direct gevolg hiervan is dat hij opstandig en agressief wordt. Als de dosering zou worden verhoogd naar 60 mg heeft niemand last vanhem. De door de psychiater voorgeschreven seroxat helpt niet. Alleen methadon houdt klager rustig. Er is klager nooit verhoging van de dosering aangeboden. Tijdens klagers vorige detentie werd in de p.i. Lelystad zijn doseringmethadon eveneens verlaagd. Klagers beroep werd toen door de beroepscommissie gegrond verklaard.
Klager heeft bijna vijf weken moeten wachten alvorens hij op 15 maart 2005 de inrichtingsarts kon spreken.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. In alle contacten met de medische dienst heeft klager zich dwingend opgesteld. Klager doet geen enkele inspanning om een normale patiënt-arts relatie te creëren. Klagerdeelde mede dat hij door de arts van het CAD behalve 80 mg methadon, rivotril en seresta kreeg voorgeschreven. Bij navraag bleek dit niet het geval te zijn. De medische dienst heeft contact opgenomen met het CAD. Het resultaat vandit gesprek was dat er geen zwaarwegende redenen waren de hoge dosering van 80 mg te handhaven.
In overleg met de medisch adviseur is gekeken hoe zinnig het is de aanbeveling van de Gezondheidsraad over het handhaven van het gebruik van methadon te volgen. Er bestaat overigens geen eensluidend standpunt over het gebruik vanmethadon. Binnen de inrichting wordt een eigen methadonbeleid gevoerd. Dit beleid is in overleg met de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, internisten en de CAD tot standgekomen. Het beleid gaat uit van een onderhoudsdosering van40 mg. Met een dergelijke dosering worden afkickverschijnselen vermeden en wordt tevens de mogelijkheid geboden om verder volledig naar nul af te bouwen. Alleen in bijzondere gevallen wordt van de dosering van 40 mg afgeweken. Deinrichtingsarts is er geen voorstander van methadon te gebruiken als medicijn voor psychische klachten. Voor gedetineerden die langer dan 6 maanden gedetineerd zijn is het vanuit resocialisatieoogpunt wenselijk dat de dosering wordtafgebouwd. Het gaat om de effecten op langere termijn.

3. De beoordeling
a.
De Minister van Justitie heeft in zijn circulaire van 22 maart 2004 met nummer 5233767/03/DJI zijn beleid kenbaar gemaakt omtrent methadonverstrekking aan volwassen gedetineerden. Uitgangspunt van de richtlijn is de continuïteit vande medische zorg. De behandeling die de gedetineerde voor binnenkomst in de inrichting ontving wordt ongewijzigd voortgezet. Tenzij er sprake is van een contraindicatie of een detentie korter dan zes maanden, biedt de richtlijn demogelijkheid de methadon af te bouwen. De inrichtingsarts hanteert evenwel een beleid dat uitgaat van een standaarddosering methadon van 40 mg per dag. Alleen in bijzondere gevallen wordt van deze dosering afgeweken.
Klager ontving voor binnenkomst in de inrichting op 11 februari 2005 van de CAD Utrecht
een dosering methadon van 80 mg. De inrichtingsarts heeft na telefonisch contact met de CAD Utrecht waaruit voortkwam dat er geen zwaarwegende redenen waren de dosering van 80 mg te continueren, de dosering direct teruggebracht naar40 mg.
Door aldus te handelen wijkt de inrichtingsarts strikt genomen af van voornoemde departementale richtlijn doch handelt hij wel overeenkomstig de ratio van de richtlijn die uitgaat van overleg tussen de medische beroepsbeoefenarenover de meest aangewezen zorg voor de patiënt. Afwijking van een medisch protocol is toegestaan indien en voorzover het belang van een goede patiëntenzorg hierdoor niet wordt geschaad. Van dit laatste is de beroepscommissie nietgebleken. Wel wordt de inrichtingsarts in overweging gegeven al dan niet in overleg met de voorschrijver de mogelijkheid van een meer geleidelijke doch in tijd beperkte afbouw naar 40 mg onder ogen te zien, zowel uit het oogpunt vanacceptatie door de patiënt als om bijkomende hinderlijke effecten enigszins te beperken.
Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommisse van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts op dit onderdeel niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Het beroep zal wat betreft dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

b.
De beroepscommissie is van oordeel dat indien een gedetineerde om een arts verzoekt hij binnen een paar dagen de arts moet kunnen spreken. Klager, wiens methadonverstrekking zonder enige toelichting was gehalveerd, moest echter vijfweken wachten voor hij de arts kon spreken. Dit handelen moet als onzorgvuldig worden aangemerkt en is daarom in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal wat betreft dit onderdeel gegrond worden verklaard.Omdat klager geen medische zorg is onthouden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor een tegemoetkoming aan klager.

c.
De weigering seresta en rivotril voor te schrijven levert tegen de achtergrond van klagers medisch dossier geen grond op voor de conclusie dat de inrichtingsarts hierdoor in strijd met de zorgvuldigheidsnorm van artikel 28 Pm heeftgehandeld. Het beroep zal wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en c ongegrond. Het beroep wat betreft onderdeel b wordt gegrond verklaard.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 22 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven