Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1195/GA, 21 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1195/GA

betreft: [klager] datum: 21 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.B. Swart, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 mei 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. N.B. Swart, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in de eigen cel voor de duur van vier dagen wegens het zich misdragen tijdens het (inrichtings)vervoer naar het ziekenhuis.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Namens klager wordt verwezen naar de inhoud van het beroepschrift. Voorts is nog het volgende aangevoerd. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, heeft klager een en ander wel degelijk weersproken. De beklagcommissie is hierte kort door de bocht gegaan. Voorts wordt aangevoerd dat de directeur de bevoegdheid niet had om terzake van dit onderhavige voorval een ordemaatregel op te leggen. Er was immers, nu het voorval zich volledig heeft afgespeeldbuiten de inrichting, geen sprake van gevaar voor de orde en rust in de inrichting. Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken geldt het volgende. Klager lijdt aan de ziekte van Bechterew. Kou levert daarom bij hem pijnklachtenop. Omdat er niets werd gedaan op zijn verzoeken om de verwarming aan te zetten, was klager op dat moment terecht overstuur. Door het inrichtingspersoneel had rekening moeten worden gehouden met de – in de inrichting bekende –gezondheidsklachten van klager. Klager ontkent toen dreigende taal te hebben gebruikt. Hij heeft toen wel een en ander gezegd maar mogelijk is dat, gelet op klagers gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, verkeerd opgevat.Klager was op dat moment wel emotioneel maar niet dreigend. Bij terugkomst in de inrichting is klager teruggeplaatst in zijn eigen cel. Pas de volgende dag is er een ordemaatregel aan klager opgelegd. Indien een en ander zo ernstigwas geweest als de directeur heeft willen doen voorkomen, had direct opgetreden moeten worden. Er was geen reden om die ordemaatregel op te leggen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur persisteert bij hetgeen bij de beklagrechter zijdens de directie naar voren is gebracht. Klager werd met andere gedetineerden in een inrichtingsbusje, onder begeleiding van inrichtingspersoneel, naar het ziekenhuisgebracht. Toen het personeel met twee gedetineerden het ziekenhuis binnen ging, namen zij sleutels van de handboeien, aan welke bos ook de autosleutels zaten, mee. Het personeelslid dat in de wagen bleef bij klager kon dus niet aanklagers verzoek voldoen. Omdat hij de wagen niet mocht verlaten, was er ook geen mogelijkheid om een oplossing te bedenken. Klager werd, toen hij zijn zin niet kreeg, vervelend en hij is daarvoor gesanctioneerd. Hij is toen dreigendovergekomen op dat personeelslid en daarvoor is hem toen verslag aangezegd. De directeur heeft aan klager naar aanleiding van dat verslag en op grond van het door klager vertoonde gedrag tijdens de afhandeling van het verslag, deonderhavige ordemaatregel opgelegd. Er is gekozen voor een ordemaatregel omdat in dat geval de maatregel verlengd kan worden. Gelet op het door klager vertoonde gedrag was het goed mogelijk dat klager langer in afzondering zoumoeten blijven.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager zich tijdens het inrichtingsvervoer naar het ziekenhuis heeft misdragen. Het daaromtrent opgemaakte verslag is voldoende duidelijk. Voorzover namens klager isaangevoerd dat de directeur niet bevoegd zou zijn om een ordemaatregel op te leggen aangezien een en ander zich af heeft gespeeld buiten de inrichting, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Art. 23 van de Pbw luidt – voorzover hier van belang –:
”- 1. De directeur kan een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten:
a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; (...)”

Artikel 24, eerste lid van de Pbw luidt:
”- 1. De directeur is bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid. De afzondering ingevolge artikel 23, eerste lid onder a of b, duurt ten hoogste twee weken.”

Uit het verslag d.d. 1 maart 2005 kan blijken dat klager zich zodanig heeft gedragen dat daardoor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in het gedrang kon komen. Nu het hier inrichtingsvervoer betrof, viel klageronder de verantwoordelijkheid van de directeur. Om die reden was de directeur bevoegd om aan klager een ordemaatregel of een disciplinaire straf op te leggen. Daarnaast heeft directeur aangegeven dat klagers gedrag tijdens deafhandeling van het verslag van dien aard was, dat daardoor de orde en veiligheid in de inrichting in het gedrang kwamen. Ook om die reden kon de directeur aan klager een ordemaatregel dan wel disciplinaire straf opleggen. Hoewelhet op zich voor de hand zou hebben gelegen dat aan klager terzake van eerdergenoemd verslag van 1 maart 2005 een disciplinaire straf zou zijn opgelegd, is de beslissing van de directeur om aan klager een ordemaatregel op te leggen zulks bezien in het licht van de nadere toelichting van de directeur omtrent klagers gedrag bij de afhandeling van dat verslag – niet in strijd met de wet. Ook wordt die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen – niet onredelijk of onbillijk geacht. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter en die uitspraak zal daarom, met aanvulling van de gronden, wordenbevestigd.

De beroepscommissie geeft de directeur nog in overweging om – omwille van de duidelijkheid voor de betreffende gedetineerde – in de toekomst gronden die hebben geleid tot de oplegging van een disciplinaire straf of ordemaatregel, opde betreffende beschikking te vermelden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven