Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0658/GA en 05/0659/GA, 14 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/658/GA en 05/659/GA

betreft: [klager] en [klager] datum: 14 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

gericht tegen een uitspraak van 16 maart 2005 van de beklagcommissie bij voormelde h.v.b., gegeven op twee klachten van [...] en [...], verder te noemen klagers,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 juni 2005, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager [...] en [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b. Hoewel klager [...], die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijkewijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klager [...] heeft ter zitting verklaard mede namens klager [...] het woord te voeren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van door klagers ter uitvoer aangeboden kleding.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft daarbij bepaald dat de directeur aan klagers een passende tegemoetkoming dient teverstrekken.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is van mening dat er onvoldoende bewijs is voor de aanname dat er door toedoen van de inrichting iets mis zou zijn gegaan met de kleding van klagers. De verklaringen van de p.i.w.-ers zijn van horen zeggen, zij kunnenniet over hun eigen waarneming berichten. Die verklaringen zijn daarom onvoldoende om aan te tonen dat klagers gelijk hebben. Als duidelijk zou zijn dat de inrichting verantwoordelijk is voor de vermissing, dan dient dedientengevolge ontstane schade door de inrichting te worden vergoed. Dat is volgens de directeur hier niet het geval. Met betrekking tot de tegemoetkoming is de beklagcommissie niet echt duidelijk geweest in haar oordeel. Eentegemoetkoming is geen schadevergoeding, de hoogte van de schade mag niet meespelen bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming.
Door en namens klagers is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager [...] en medeklager [...] wilden kleding uitvoeren om deze te laten wassen door de zus van klager [...]. Toen deze bij de inrichting verscheen, bleek dat een aantal kledingstukken verdwenen was. Klagers stellen de inrichtingverantwoordelijk voor de vermissing van die kledingstukken. Helaas is het betreffende uitvoerbewijs verloren gegaan. Klager vindt dat op zich vervelend. Door de penitentiair inrichtingswerkers (p.i.w.-ers) is indertijd onderzoekgedaan naar de verdwenen kleding. Daaruit kwam naar voren dat er kleding was verdwenen vanuit het bad. Omdat klager niet meer precies kan aangeven welke kledingstukken vermist worden, weet hij niet precies wat de door hem en zijnmedeklager geleden schade is. Klager heeft, nadat de vermissing opgemerkt was, een kopie van de kledinglijst aan de directeur gegeven. Die wordt echter ook vermist.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klagers een aantal kledingstukken ter uitvoer hebben aangeboden en dat een deel van die kledingstukken daarbij vermist is geraakt. Hetgeen daaromtrent ter zitting door de directeuris aangevoerd maakt dat oordeel niet anders.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in zoverre niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal daarom in zoverreongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie met betrekking tot de toekenning van een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie het navolgende.
Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. Genoemdongemak bestond voor klagers uit de vermissing van een aantal aan hen toebehorende kledingstukken. De beroepscommissie stelt daarbij voorop dat een tegemoetkoming niet bedoeld is als schadevergoeding, voor de verkrijging waarvanvoor klagers andere wegen openstaan. Zo kunnen klagers aan de directeur verzoeken om vergoeding van de hen toegebrachte schade, dan wel kunnen zij zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Gelet daarop komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de door de beklagcommissie genomen tegemoetkomingsbeslissing, waarbij aan de directeur is opgedragen een passende tegemoetkoming toe te kennen, onjuist is. De beklagcommissiehad zelf een tegemoetkomingsbedrag dienen vast te stellen. Het beroep van de directeur zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal zelf een tegemoetkoming vaststellen, namelijk voor elk van de klagerseen bedrag van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de tegemoetkomingsbeslissing gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en stelt vast dat aan elk van klagers een tegemoetkoming toekomt van € 25,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven