Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0575/JA, 15 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/575/JA

betreft: [klager] datum: 15 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Doggershoek te Den Helder,

gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2005 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op 18 mei 1990, verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 mei 2005, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord [...], directeur pedagogisch beleid en mr. A.S. Kamphuis, raadsvrouw van klaagster. Hoewel voor klaagsters vervoer naarde zitting was zorggedragen, heeft zij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a) programma/begeleiding vanuit de prikkelarme ruimte (PAR) van 14 december 2004, 16.00 uur, tot 21 december 2004, 16.00 uur;
b) programma/begeleiding vanuit de prikkelarme ruimte (PAR) van 21 december 2004, 16.00 uur, tot 28 december 2004, 16.00 uur;
c) programma/begeleiding vanuit de prikkelarme ruimte (PAR) van 28 december 2004, 16.00 uur, tot 4 januari 2005, 16.00 uur
d) de ordemaatregel van uitsluiting verblijf van de groep en deelname aan activiteiten met doseerprogramma, resulterende in individuele begeleiding vanaf kamer 12 Galjoen, van 4 januari 2005, 16.00 uur tot 11 januari 2004, 16.00uur;
e) de ordemaatregel van afzondering/programma vanuit de PAR van 12 januari 2005, 17.00 uur tot 19 januari 2005, 17.00 uur;
f) de ordemaatregel van afzondering/programma vanuit de PAR van 19 januari 2005, 17.00 uur, tot 26 januari 2005, 17.00 uur;
g) plaatsing PAR van 4 februari 2005 tot 8 februari 2005.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klaagster
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In beroep wordt niet bestreden dat klaagster volgens de wet te lang is uitgesloten van groepsactiviteiten. Wel wordt de gegrondverklaring van het beklag bestreden, omdat er sprake was van overmacht en niet van een verwijtbaresituatie of nalatigheid van de zijde van de inrichting. Gewezen wordt op de verantwoordelijkheid van de directeur voor de orde en veiligheid in de inrichting, de ernstige en specifieke problematiek van klaagster, het ontbreken vaneen very intensive care voorziening voor meisjes binnen de jeugdsector en de conclusies van de beklagcommissie dat het redelijkerwijs niet mogelijk was klaagster in de groep te houden en dat er vanuit de inrichting en haarmedewerkers alles aan is gedaan om klaagster naar haar mogelijkheden zoveel mogelijk te laten deelnemen aan het dagprogramma. Er was sprake van een extreme situatie, waarbij de directeur met zijn verplichtingen in een spagaat kwam.Aan de ene kant is hij ervoor verantwoordelijk dat het dagprogramma van klaagster overeenkomstig de wet wordt uitgevoerd, aan de andere kant moet hij rekening houden met het belang van de elf groepsgenoten van klaagster, die doorklaagster zwaar zijn bedreigd en mishandeld. Ook het personeel is fysiek bedreigd door klaagster. Er zijn minstens drie personeelsleden daardoor in de Ziektewet beland. Beperkingen worden in de inrichting slechts inuitzonderingssituaties opgelegd, in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Een leefgroep van 12 meisjes is voor klaagster te prikkelrijk geweest, hetgeen heeft geleid tot een aantal interacties, hetgeen na verloopvan tijd is geëscaleerd. Daarom was de directeur gedwongen haar beperkingen op te leggen, meer dan de wet toestaat. Daarbij is haar programma vanaf december 2004 zo opgebouwd geweest dat ze in overleg met een gedragsdeskundigeperiodes langer is afgezonderd maar ook in de groep heeft verbleven met een aangepast programma met voldoende uren aan dagprogramma, maar met meer ingebouwde rustpunten. Er is geen sprake geweest van aaneengesloten afzondering enverblijf buiten de groep. Tijdens contactmomenten zijn klaagster buiten de leefgroep activiteiten aangeboden vanuit het activiteitenteam, die zij zelf heeft afgewezen.
Er heeft intensief overleg plaatsgehad met onder meer de gezinsvoogd van klaagster, de raadsvrouw van klaagster, de commissie van toezicht en de afdeling individuele jeugdzaken van het ministerie van Justitie. Klaagster kan alsgroepsongeschikt worden aangemerkt. Er is alles aan gedaan om haar een programma te bieden dat past bij haar mogelijkheden, met twee groepsleiders. Vanuit het oogpunt van verantwoorde zorg zou een langer verblijf in de groepaverechts uitgepakt zijn. Klaagster werd rustig door de afzondering met de doseermomenten. Ze wilde niet weg uit de inrichting en heeft een bezwaarschrift ingediend tegen haar overplaatsing naar een andere j.j.i. Klaagster kon nietin haar eigen verblijfsruimte afgezonderd worden, omdat geluid vanuit haar kamer op de gang hoorbaar is en zij met haar stemgeluid vanuit haar kamer de orde in de groep kon blijven verstoren. De PAR is ingericht als eenstandaardkamer, zonder decoratie. Klaagster mocht haar spullen meenemen naar de PAR, die zich bevindt op de afzonderingsunit Galei.
Er hebben zich geen lastige personeelproblemen voorgedaan. Wel zijn er wat personeelswisselingen geweest, waardoor het verband uit het team verdween. Dat kan een rol gespeeld hebben, maar de situatie van klaagster was op zichextreem. Een dergelijke extreme stiuatie heeft de directeur niet eerder meegemaakt. In de opmerking van de maandcommisaris dat er geen chemie was tussen personeel en klaagster kan de directeur zich niet vinden.
Van meet af aan heeft op initiatief van de directeur overleg met de gezinsvoogd plaatsgevonden. Gezien de hechtingsproblematiek van klaagster, is er in afstemming voor gekozen haar te laten verblijven in een situatie, waarin zoveelmogelijk continuïteit ten behoeve van het boeken van vooruitgang zou zijn en juist niet weer een zoveelste overplaatsing die een gevaar voor carousseloverplaatsingen kon inhouden, waarbij niemand gebaat is. Dit is een weloverwogenbesluit geweest. Op een gegeven moment moest worden geconcludeerd dat dit niet de goede weg was en dat er geen alternatief voor overplaatsing meer was.

Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagster is niet de makkelijkste en het is begrijpelijk dat de directeur in de door hem genoemde spagaat zat. Klaagster heeft echter te lang in een zeer prikkelarme ruimte, vergelijkbaar met een separeerruimte, verbleven. Dieperiodes van afzondering met een paar contactmomenten, zonder enig zicht op verandering, zijn zeer ingrijpend voor een meisje van 14 jaar zoals klaagster. De vraag of echt alles is gedaan om die situatie te voorkomen en of sprake isvan overmacht, moet ontkennend worden beantwoord. In november of december 2004 heeft klaagster een andere gezinsvoogd gekregen. Deze heeft de raadsvrouw van klaagster op 25 januari 2005 ingeschakeld, waarna voor het eerst actie isondernomen richting de maandcommissaris. De gezinsvoogd ontkent dat de directeur in overleg is getreden. De directeur heeft maar een keer met de commissie van toezicht gesproken, waarna verder geen actie is ondernomen. Klaagster wasin eerste instantie strafrechtelijk geplaatst, hetgeen is omgezet in een ondertoezichtstelling met een advies tot behandeling in de inrichting. Klaagster verblijft sinds juli 2004 in de inrichting. Van meet af aan was duidelijk datze daar niet goed functioneerde. Volgens haar behandelcoördinatoren had ze meer individueel begeleid moeten worden. In december 2004 is de situatie geëscaleerd. Volgens de selectiefunctionaris is klaagster pas op 19 februari 2005aangemeld voor overplaatsing naar een andere j.j.i. De gezinsvoogd is erg ontstemd over de inrichting. Er waren veel problemen met het personeel op de afdeling Galjoen. Er hebben vele personeelswisselingen plaatsgevonden, hetgeenniet goed is voor jeugdigen met een hechtingsproblematiek, zoals klaagster. De inrichting had eerder aan de bel moeten trekken en klaagster eerder moeten aanmelden voor overplaatsing. Als de directeur voortvarender had opgetreden,zou het allemaal anders zijn gelopen. Klaagster is uiteindelijk overgeplaatst naar Huize Alexandra. Daartegen is bezwaar aangetekend, omdat ze daar evenveel prikkels zou krijgen als ze in De Doggershoek had. Zij verblijft in HuizeAlexandra ook in een groep van 12 meisjes, maar het gaat daar goed met haar. De behandeling wordt daar anders ingezet. De gezinsvoogd is zeer tevreden. Het is dus maar de vraag of klaagster wel als groepsongeschikt kan wordenaangemerkt.
Klaagster heeft geen beroep tegen de uitspraak van de beklagcommissie ingesteld. Zij vindt wel dat de haar toegekende tegemoetkoming aan de lage kant is. De beroepscommissie pleegt voor jeugdigen de helft van het aan volwassenen toete kennen bedrag vast te stellen. Een jeugdige dient echter een hogere tegemoetkoming te worden toegekend dan een volwassene, juist omdat een jeugdige meer schade ondervindt dan een volwassene.

3. De beoordeling
De beroepcommissie zal om proces-economische redenen de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in eerste aanleg beoordelen.

De directeur kan met toepassing van artikel 23, derde lid, Bjj de jeugdige gedurende ten hoogste een week uitsluiten van verblijf in de groep of beperken in de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, onder meer in het belangvan de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige. Het belang van de orde en veiligheid in de inrichting wordt niet vermeld.

Volgens de Memorie van Toelichting op de Bjj, onderdeel 9, zijn de uitsluiting van verblijf in de groep en beperking in deelname aan gemeenschappelijke activiteiten met een meer structureel karakter bedoeld voor de gevallen waarineen persoonlijkheidsstoornis het verblijf in de groep uiterst ongewenst, zo niet onmogelijk maakt. Het verblijf in de groep dan wel deelname aan gemeenschappelijke activiteiten wordt de jeugdige dan beperkt aangeboden in een op zijnsituatie toegesneden 'doseerprogramma'.

Op grond van artikel 25 Bjj is de directeur bevoegd een jeugdige onder meer in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting in afzondering te plaatsen in een afzonderingscel of in een andere verblijfsruimte, voor tenhoogste één dag voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste twee dagen voor jeugdigen van zestien jaar of ouder.

Ten aanzien van zowel de beslissing tot structurele uitsluiting van verblijf in de groep als bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj, als de beslissing tot afzondering als bedoeld in artikel 25 Bjj geldt voor de directeur op grond vanartikel 61 Bjj de verplichting de jeugdige vooraf te horen en op grond van artikel 62, eerste lid, Bjj de verplichting de jeugdige de beslissing onverwijld schriftelijk gemotiveerd mede te delen, onder vermelding, gelet op artikel62, vierde lid, Bjj van de mogelijkheden en de rechtsmiddelen die de jeugdige heeft om tegen de beslissing op te komen.

Ten aanzien van de aanleiding om klaagster uit te sluiten van het verblijf in de groep en van gemeenschappelijke deelname aan activiteiten is gebleken dat deze is gelegen in de niet betwiste bedreigingen en mishandelingen doorklaagster jegens groepsgenoten en personeelsleden, derhalve in de handhaving van de orde en veiligheid van de inrichting. De beslissingen zijn ten uitvoergelegd in de PAR op de afzonderingsunit, met beperkte contactmomenten metpersoneel. Klaagster heeft - naar de beroepscommissie heeft begrepen - daarbij geen contact met groepsgenoten kunnen hebben. Klaagster kon niet in haar eigen verblijfsruimte worden afgezonderd, omdat zij met haar stemgeluid vanuithaar kamer kon doorgaan met ordeverstorend gedrag.
Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk dat klaagsters gedrag zodanig ordeverstorend was dat zij niet in de leefgroep van 12 meisjes van de behandelafdeling Galjoen kon verblijven en dat de directeur haar in redelijkheidbuiten de afdeling Galjoen een individueel programma met beperkt verblijf in de groep kon opleggen. De wet voorziet evenwel niet in een dergelijke afzondering. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in dit geval geenverwijt valt te maken en dat hij in de keuzemogelijkheden die hem ter beschikking stonden, op een redelijke en verantwoorde manier - gegeven de omstandigheden van het geval, waaronder ook het ontbreken van een very intensive careafdeling voor meisjes in de inrichting en in het land - telkens een maatregel als bedoeld in artikel 23, derde lid, Bjj in de PAR heeft mogen opleggen, waardoor deze het karakter van afzondering als bedoeld in artikel 25 Bjj heeftgekregen.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel, gelet op de stukken, het ter zitting verhandelde en de voormelde wetsgeschiedenis, dat de directeur in dit geval in redelijkheid op basis van artikel 23, derde lid, Bjj heeft kunnenovergaan tot oplegging van de omschreven maatregelen van uitsluiting van verblijf in de groep en de beperking in de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, telkens voor de duur van ten hoogste een week en met inachtneming vande wettelijke hoor- en mededelingsplicht.
Het beklag zal inhoudelijk dan ook ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie stelt vast dat ten aanzien van alle genoemde beslissingen is voldaan aan een duur van ten hoogste een week. Voorts stelt zij ten aanzien van de onder a) en b) genoemde beslissingen vast dat is voldaan aan dehoor- en mededelingsplicht, zij het dat de onder a) genoemde beslissing pas op 16 december 2004, derhalve twee dagen na het ingaan van de maatregel, aan klaagster is uitgereikt. Ten aanzien van de onder c) tot en met f) genoemdebeslissingen stelt de beroepscommissie vast dat niet aan de hoorplicht, maar wel aan de mededelingsplicht is voldaan. Ten aanzien van de onder f) genoemde beslissing stelt zij vast dat de hoor- en de mededelingsplicht niet zijnnageleefd. Derhalve dient het beklag op deze formele gronden gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie stelt dienaangaande een tegemoetkoming vast van zes maal € 10,=, derhalve in totaal € 60,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op formele gronden gegrond en inhoudelijk ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager, ten laste van de directeur, een tegemoetkoming toekomt van
€ 60,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. D.A. Flinterman en prof. dr. N.W. Slot, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven