Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0621/GA, 6 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/621/GA

betreft: [klager] datum: 6 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2005 verzonden uitspraak van de beklagcommissie bij de gevangenis Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 mei 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens. De unit-directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijnheeft bericht in verband met zijn noodzakelijke aanwezigheid elders niet ter zitting te kunnen verschijnen. In plaats daarvan heeft hij een schriftelijke toelichting gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, in afwachting van overplaatsing, wegens de machtspositie die klager, met eenandere gedetineerde, binnen de afdeling had opgebouwd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 27 oktober 2004 is er een vechtpartij geweest. Medegedetineerde [A] kwam op mij afgerend en viel mij aan. Een bewaarder waarschuwde mij nog. Ik heb mij vervolgens slechts verdedigd. Ik heb de bewaarder, die alles had gezien, deheer [B], gevraagd of hij het hele voorval op papier wilde zetten. De volgende dag hoorde ik van de directeur dat ik niet langer gewenst was binnen de inrichting. Desgevraagd gaf ik aan dat ik dan wel overgeplaatst zou willen wordennaar de gevangenis Zuyderbos, eveneens een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Uiteindelijk ben ik in Nieuwegein terechtgekomen en daar ben ik het niet mee eens.
Ik was niet langer gewenst, omdat medegedetineerde [C] en ik informele leiders zouden zijn. Ik herken mijzelf niet in dat beeld. Het klopt wel dat ik met [C] omging, maar dat komt omdat wij uit dezelfde streek komen. Met de anderemedegedetineerden heb ik gewoon niet zoveel.
Dat van die telefoonkaarten is ten dele juist. Het klopt dat ik medegedetineerden, die over onvoldoende financiële middelen beschikten, met mijn telefoonkaarten liet bellen. Omdat deze gedetineerden niet van inrichtingswege in degelegenheid werden gesteld te bellen, heb ik dat gedaan. Dat was niet om macht over hen uit te oefenen, maar gewoon uit mededogen. Ik vind het flauw dat dit nu tegen mij wordt gebruikt.
Overigens werd [A]. meteen de zaterdag na het incident overgeplaatst en [C] zo’n week daarna. Na ommekomst van de veertien dagen afzondering – op dat moment waren [A] en [C] dus weggeplaatst – heb ik tot mijn vertrek naar Nieuwegeinweer gewoon op de afdeling meegedraaid.

Klagers raadsvrouw heeft hier nog het volgende aan toegevoegd.
Klager wordt neergezet als iemand die een kwalijke rol heeft vervuld. Ik mis echter belastende verklaringen van medegetineerden en/of andere belastende verklaringen die deze stelling onderbouwen. Er is maar één belastende verklaringen die is van medegedetineerde [A] Verder is er niets. Er zou toch meer moeten zijn als waar is dat klager zich zo negatief zou hebben opgesteld. Er is echter niets concreets en dat maakt het voor klager lastig verweer te voeren.Feit is evenwel dat klager nimmer door het personeel is aangesproken op zijn gedrag. Uiteindelijk was sprake van een horizontale overplaatsing. Toch heeft die overplaatsing het karakter van een strafoverplaatsing gekregen, nu klagerniet is geplaatst in de inrichting van zijn voorkeur.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt bij brief van 6 mei 2005 als volgt toegelicht.
Primair is de unit-directeur van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beroepschrift, omdat bij herhaling niet is voldaan aan het vereiste dat het beroepschrift moet zijn gemotiveerd.
Subsidiair geeft de unit-directeur nog het volgende aan. Klager gaat er vanuit dat hij slachtoffer was, omdat hij werd geslagen door [A], maar gaat er gemakshalve aan voorbij dat hij voorafgaand aan het voorval samen met [C] eenhandgemeen had met [A] en later door andere gedetineerden van [A] werd afgescheiden met behulp van een bezemsteel en een stofzuigerslang.
Na onderzoek, waarbij door de unit-directeur en het afdelingshoofd persoonlijke gesprekken zijn gevoerd met een groot deel van de vijftien gedetineerden die er omheen hadden gestaan en ook ingesloten waren ten behoeve van ditonderzoek, is gebleken dat klager en [C] twee informele leiders waren op de afdeling, die min of meer bepaalden wat wel/niet kon/mocht op de afdeling. Zij konden die rol hebben, omdat zij die “kochten”, onder andere door huntelefoonkaarten ter beschikking te stellen aan anderen en minvermogenden.
Klager verbleef sinds 30 augustus 2004 in de gevangenis Alpen aan den Rijn. Eerst door het voorval op 27 oktober 2004 kwam klagers rol binnen de afdeling aan het licht. Het voorval op 27 oktober 2004 gaf de unit-directeur geenaanleiding klager een disciplinaire straf op te leggen. Daarvoor moet immers de schuldvraag aannemelijk worden gemaakt en de unit-directeur beschikte slechts over één beschuldiging, die van [A] Die beschuldiging kwalificeerde deunit-directeur niet als onterecht, maar wel als te gering om een disciplinaire straf op te leggen. Nu de unit-directeur daarnaast, uit onderzoek, beschikte over vele verklaringen over de leidersrol die klager op de afdeling innam,is een beheersmaatregel getroffen. Teneinde de afdeling te behoeden voor escalatie is klager afgezonderd zolang er nog potentieel gevaar bestond dat hij anderen zou manipuleren. De maatregel is beëindigd, nadat [A] en [C] warenovergeplaatst naar respectievelijk een andere inrichting en een andere afdeling.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt het volgende vast. Klager is op 30 augustus 2004 geplaatst in de gevangenis Alphen aan den Rijn. Op 27 oktober 2004 deed zich een incident voor, waarbij klager betrokken was. In verband met nader onderzoekwerd hij diezelfde dag in afzondering geplaatst, welke afzondering voortduurde tot 29 oktober 2004. Op 29 oktober 2004 legde de directeur opnieuw een ordemaatregel van afzondering op, ditmaal in afwachting van overplaatsing naar eenandere inrichting. Deze ordemaatregel heeft veertien dagen geduurd en liep af op 12 november 2004. Tegen deze laatste ordemaatregel richt het onderhavige beroep zich.

De directeur heeft klager de bestreden ordemaatregel opgelegd, omdat klager zich als informele leider op de afdeling zou gedragen. Klager zou, overigens samen met een medegedetineerde, min of meer bepalen wat wel/niet kon/mocht opde afdeling. Klager zou deze rol hebben, omdat hij die “kocht”, onder andere door zijn telefoonkaarten ter beschikking te stellen van medegedetineerden. Het eerste aanknopingspunt voor dit oordeel vond de directeur in het opambtseed opgemaakte schriftelijk verslag van 27 oktober 2004, opgemaakt naar aanleiding van het incident dat zich op 27 oktober 2004 voordeed, waarin onder meer is opgetekend dat [A] heeft verklaard dat klager en [C] bepaalden wieer mochten bellen en wanneer. Uit het daarna ingestelde onderzoek, waarbij de directeur en het afdelingshoofd gesprekken hebben gevoerd met een groot gedeelte van de vijftien gedetineerden die het voorval op 27 oktober 2004 haddengadegeslagen, werd het geschetste beeld, namelijk het feit dat onder meer klager zich als een informele leider op de afdeling manifesteerde, bevestigd.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de door klager bestreden beslissing niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle feiten en omstandigheden van het geval, evenmin alsonredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 6 juli 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven