Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1283/GV, 4 juli 2005, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1283/GV

betreft: [klager] datum: 4 juli 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 juni 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager heeft verlof aangevraagd om de begrafenis van zijn zwager te kunnen bijwonen. De aanvraag is afgewezen omdat het zijn zwager betrof. Een paar weken voor zijn aanvraag heeft een medegedetineerde verlof gekregen om zijn hond telaten inslapen. Deze goedkeuring heeft hij gekregen van een officier van justitie te Maastricht. Klager begrijpt dat zijn verlofaanvraag via een andere weg gaat, omdat hij afgestraft is. In de drie jaar, die klager vastzit, heefthij driemaal verlof gehad en toen was hij ook niet afgestraft. Dit geeft klager het idee dat een sterfgeval in de familie anders wordt beoordeeld als je eenmaal afgestraft bent. Klager kan niet verkroppen dat justitie het lateninslapen van een hond een zwaarderwegende reden vindt voor het verlenen van verlof dan het overlijden van een zwager. Klager kon zijn zus niet troosten en ook niet de laatste eer bewijzen aan zijn zwager. Verzocht wordt om deafwijzende beslissing te herzien en klager alsnog verlof toe te kennen om even naar zijn zus te kunnen gaan en samen met haar naar het graf van zijn zwager te kunnen gaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Artikel 24, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting geeft nauwkeurig aan dat voor het bijwonen van een begrafenis het moet gaan om de levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder. Hetbetreft klagers zwager en deze komt niet in het rijtje voor. Derhalve is aan klager geen incidenteel verlof verleend. Hetgeen klager naar verwijst, betreft een andere procedure.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 februari 2009. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 7 dagen teondergaan.

Artikel 21, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Artikel 24,eerste en tweede lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde.Het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.

Klagers verzoek is afgewezen omdat de zwager van klager niet behoort tot de in artikel 24, eerste lid, van de Regeling genoemde relaties. Daarbij komt dat klager beschikt over een zeer lang strafrestant. Gelet op het vorenstaandekomt de beroepscommissie tot de slotsom dat de bestreden beslissing van de Minister niet in strijd is met een geldend wettelijk voorschrift, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moetworden geacht. Zij zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 juli 2005

secretaris voorzitter

Naar boven