nummer: 05/1015/GV
betreft: [klager] datum: 3 juni 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Heere-Helmink, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 25 april 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Blijkens de motivering van de afwijzende beslissing ondergaat klager thans twee straffen uit 2002, zodat hij wist dat hij nog detentie diende te ondergaan. Klager ondergaatechter één straf, die eerst, na verwerping van het cassatieberoep, in december 2004 onherroepelijk werd. Klager verbleef lange tijd in België en keerde in oktober 2004 terug naar Nederland, waar hij een eigen onderneming startte.Navraag leerde dat klager zijn straf in een beperkte beveiligde inrichting (b.b.i.) zou mogen ondergaan. Hij verwachtte medio 2005 een oproep, zodat hij zijn personeel tegen die tijd in voldoende mate zou hebben ingewerkt. Per 1oktober 2004 heeft hij de heer [...]. aangesteld en hij wilde zo’n twee maanden voordat hij een oproep voor detentie zou ontvangen nog twee personen in een soort samenwerkingsverband aannemen. Afspraken daarover had hij reedsgemaakt. Nu is klager echter per 30 januari 2005 gedetineerd en verblijft hij in een gesloten inrichting. Telefonisch en/of schriftelijk inwerken kan écht niet; klager moet mee naar zijn klanten om de personeelswijziging toe telichten. Een alternatief is er niet. Overigens beschikt klager inmiddels over een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland. Van 10 t/m 14 maart 2005 heeft klager strafonderbreking genoten in verband met een operatie van zijnzoontje. Volgens de Minister had klager deze strafonderbreking kunnen aanwenden om de meest noodzakelijke kwesties op zakelijk gebied te regelen. Dat heeft klager ook wel geprobeerd, maar de tijd bleek te kort.
De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft geen oproep voor een b.b.i. ontvangen, omdat hij, hoewel hij volgens zijn eigen verklaring in oktober 2004 was teruggekeerd naar Nederland, niet stond ingeschreven in de zogenoemde gemeentelijke basis administratie.Vanaf 30 januari 2005 is hij ingesloten als arrestant en (eerst) vanaf 7 februari 2005 heeft hij een adres in Spijkenisse. Kennelijk, zo begrijpt de Minister althans, zou het vierwekelijkse regimaire verlof genoeg zijn geweest om dezaak draaiende te houden. Op 1 oktober 2004 heeft klager iemand in dienst genomen. Daarnaast nog twee collega’s in een soort samenwerkingsverband voor de boekhouding en de dagelijkse kantoorperikelen. Deze personen zouden nogonvoldoende zijn ingewerkt. Deze personen kunnen klager echter telefonisch consulteren dan wel door middel van zakenbezoek bij hem in de inrichting op bezoek komen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, wegens deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 januari 2006.
Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient indit verband (onder meer) aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is.
De beroepscommissie overweegt dat de aan klager opgelegde gevangenisstraf door verwerping van het ingestelde cassatieberoep weliswaar eerst in december 2004 onherroepelijk werd, maar dat neemt niet weg dat, zoals klager zelf ookheeft aangegeven, hij zeer wel rekening heeft kunnen houden met de niet te verwaarlozen kans dat hij nog een gevangenisstraf diende te ondergaan. Hij heeft daarop kunnen anticiperen en heeft dat ten dele ook gedaan door per 1oktober 2004 iemand in dienst te nemen. Het mag dan zo zijn dat klager in oktober 2004 naar Nederland zou zijn teruggekeerd en dat hij erop rekende eerst medio 2005 een oproep voor een zelfmeldinrichting te ontvangen, feit blijftdat hij in januari 2005 nog niet was ingeschreven in de zogenoemde gemeentelijke basis administratie. Onder die omstandigheid was het oproepen voor een zelfmeldinrichting niet aan de orde en zo kon het gebeuren dat klager op 30januari 2005 werd ingesloten als arrestant voor het ondergaan van de aan hem opgelegde straf. Het feit dat hij een paar dagen later wel was ingeschreven, maakt dit niet anders.
Noch uit de zich in het dossier bevindende stukken, noch uit hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht, is aannemelijk geworden dat thans sprake is van een dringende omstandigheid van zakelijke aard als bedoeld in artikel38 van de Regeling, waarvoor klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Niet valt in te zien waarom klager één en ander niet uit de inrichting van verblijf zou kunnen regelen dan wel door tussenkomst van zijn per 1 oktober2004 in dienst genomen werknemer. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetberoep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt tenslotte nog op dat het klager vrij staat om – ex artikel 18 Pbw – de selectiefunctionaris te verzoeken om overplaatsing naar een b.b.i. of om in aanmerking te komen voor een penitentiair programma.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter,
mr. J.M.M. van Woensel en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 3 juni 2005
secretaris voorzitter