Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0463/GB, 30 juni 2005, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/463/GB

Betreft: [klager] datum: 30 juni 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 21 februari 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klaagster is, bijgestaan door haar raadsman mr. H.J. Bettink, op 19 mei 2005 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing haar over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Nieuwersluis ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klaagster is sedert 29 juni 2003 gedetineerd. Zij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) voor vrouwen Utrecht. Op 19 januari 2005 is zij, in afwachting van herselectie, overgeplaatst naar het h.v.b.voor vrouwen van de locatie Nieuwersluis.

2.2. Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 8 november 2003. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 februari 2006.

2.3. Bij uitspraak van 18 februari 2005, met nummer NS2005/10, van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis, is klaagsters beklag over een disciplinaire straf terzake van het aantreffen van verdovende middelen in de tas vanklaagster ongegrond verklaard. Klaagster is van die uitspraak niet in beroep gekomen, waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

3. De standpunten
3.1 Door en namens klaagster is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Het klopt dat er in klaagsters tas harddrugs zijn aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is klaagster vier dagen in afzondering geplaatst. Tegen die straf is beklag ingesteld. De beklagcommissie heeft dat beklag ongegrond verklaard.Klaagster heeft tegen die uitspraak geen beroep ingesteld. In de inrichting is het voorgekomen dat er drugs door het eten van een medegedetineerde zijn gedaan. Klaagsters overtuiging is dat een medegedetineerde haar een streekgeleverd heeft. Zij is voor dit voorval buitenproportioneel zwaar gestraft. Medio juli 2005 zou zij in aanmerking komen voor deelname aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht. Er is op zijn minst gerede twijfel ofklaagster verantwoordelijk moet worden gehouden voor de drugs die zich in haar tas bevonden. Overigens heeft de leiding van de z.b.b.i. inmiddels aangegeven dat zij klaagster graag terug zouden willen hebben. Men wacht op dit momentnog op de uitspraak van de beroepscommissie alvorens daarover een beslissing te nemen.

3.2 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij een spitactie in de z.b.b.i. zijn in klaagsters tas harddrugs aangetroffen. Klaagsters verweer was dat zij haar tas niet in een gesloten ruimte kon opbergen en dat een ander die drugs in haar tas moet hebben gedaan. Klaagster iser op gewezen dat zij ten allen tijde verantwoordelijk is voor haar in de inrichting aanwezige eigendommen. Indien er voor het opbergen van haar tas geen gesloten ruimte voorhanden was, had zij het personeel daarvan op de hoogtemoeten stellen. Dat heeft zij niet gedaan. Daardoor heeft zij het risico genomen dat een ander contrabande in haar tas kon stoppen, hetgeen haar verweten kan worden.

4. De beoordeling
4.1. Klaagster, die als passant ter herselectie in het h.v.b. is geplaatst, behoort, gelet op artikel 9, tweede lid, Pbw, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. Klaagster heeft gesteld dat zij ten onrechte wordt verdacht van het aanwezig hebben van verdovende middelen binnen de inrichting. Zij heeft het aantreffen van die middelen niet ontkend, maar aangevoerd dat deze middelen dooreen medegedetineerde in haar tas zijn gestopt, mogelijk met het doel om klaagster een hak te zetten. De beroepscommissie stelt voorop dat klaagster in beginsel verantwoordelijk is voor haar eigendommen binnen de inrichting. Indienin haar tas verdovende middelen worden aangetroffen, moet aannemelijk worden geacht dat deze zich met haar medeweten in haar tas bevonden. Dat kan slechts anders zijn indien klaagster in voldoende mate aannemelijk zou kunnen makendat deze verdovende middelen buiten haar medeweten in die tas zijn gestopt. Daarin is klaagster niet geslaagd. Eén en ander in onderling verband en samenhang beschouwend komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de op de onder3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet noch dat die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 juni 2005

secretaris voorzitter

Naar boven