nummer: 05/1258/GV
betreft: [klager] datum: 27 juni 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. B.J. Tieman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 juni 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De essentie van het strafonderbrekingverzoek voor de begrafenis van klagers nichtje is dat klager een bijzondere rol inneemt in het leven van de moeder en de broers van het nu overleden nichtje. Het betreft namelijk de dochter vanklagers enkele jaren geleden overleden broer. De Minister heeft het verzoek tot strafonderbreking afgewezen, omdat kennelijk uit de bezoeklijsten afgeleid kan worden dat klager niet een dermate innige band had met zijn nicht dat ervan de standaardregel afgeweken kan worden. Het enkele feit dat zijn nichtje niet of nauwelijks op de bezoeklijsten voorkomt is ontoereikend voor een dergelijke conclusie. Klagers nichtje is op 22-jarige leeftijd en vijf maandenzwanger als donderslag bij heldere hemel overleden. Klagers familie hecht er veel waarde aan dat klager erbij kan zijn. Overigens is klager vorig jaar wel geschorst, in verband met de begrafenis van een oom. In zijn nadere schrijvenvan 14 juni 2005 heeft klagers raadsman verzocht om klager in de gelegenheid te stellen om op het beroepschrift gehoord te worden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Artikel 24 van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting biedt geen mogelijkheid voor een strafonderbreking wegens het overlijden van een nicht en het bijwonen van de uitvaart. Ook is er geen sprake van een opvoedingssituatiewaarbij klager de zorg voor zijn nicht, de dochter van zijn recent overleden broer, heeft overgenomen. Uit bezoekrapportage van zowel de huidige als de vorige inrichting blijkt niet dat klagers nicht met enige regelmaat op bezoek isgeweest waarmee een speciale band als aangetoond kan worden beschouwd.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlening van strafonderbreking.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek namens klager om het beroep mondeling toe te lichten af.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 11 jaar en 10 maanden met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij gevangenisstraffen te ondergaan van respectievelijk zes maanden en 70 dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datumvalt op of omstreeks 6 maart 2011. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 40 dagen en vier dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandighedenin de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 jo 24, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend voor een bezoek in verbandmet het overlijden van de levenspartner, een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Ingevolge het tweede lid kan dit bezoek bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek, dan wel eenbezoek aan graf of columbarium. De beroepscommissie stelt vast dat de nicht van klager niet behoort tot de in de Regeling genoemde familierelaties. Zij is van oordeel dat ook overigens geen sprake is van een gebeurtenis waarbij zijnaanwezigheid noodzakelijk is. Gelet hierop is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangenevenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 27 juni 2005.
secretaris voorzitter