Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6004/GV, 27 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6004/GV

   

           

Betreft [klager]

Datum 27 oktober 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 februari 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de procedure in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) nog loopt. Klager kwam sinds 24 november 2019 in aanmerking voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. De procedure in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties is (d.d. 10 februari 2020) bijna een jaar geleden afgerond. Klager kan worden overgedragen aan Noord-Macedonië om daar zijn straf uit te zitten. De Noord-Macedonische autoriteiten reageren echter nauwelijks op verzoeken vanuit Nederland. Er heeft volgens verweerder ook nooit eerder een overdracht aan Noord-Macedonië plaatsgevonden. Klager valt nu tussen wal en schip.

Klager komt niet in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) en wordt nu dus benadeeld ten opzichte van gedetineerden die geen vreemdeling zijn. De hoogte van de schadevergoedingsmaatregel en de ernst van het feit waarvoor klager is veroordeeld, vormen geen reden voor uitstel of afstel van de VI. Strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling moet op vergelijkbare wijze worden beoordeeld als verlening van de VI. Het belang van de slachtoffers staat het verlenen van strafonderbreking niet in de weg, nu deze pas ingaat als klager Nederland heeft verlaten en onder de voorwaarde dat hij niet terugkeert.

Verweerder is niet op klagers argumenten ingegaan. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden, waarbij klagers goede gedrag is afgewogen tegen de belangen van de maatschappij. Als aan klager geen strafonderbreking wordt verleend, moet hij zijn gehele straf uitzitten.

 

Standpunt van verweerder

De aanvraag voor strafoverdracht aan Noord-Macedonië is in behandeling. Op 25 maart 2020 heeft de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) bevestigd gekregen dat dit nog steeds het geval is. Nu strafoverdracht opportuun en mogelijk is, heeft dat de voorkeur boven het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat de procedure bij de afdeling IOS nog niet is afgerond, en omdat het aan de nabestaanden niet is uit te leggen dat klager in aanmerking komt voor strafonderbreking, ook al is dat onder de voorwaarde dat klager niet naar Nederland zal terugkeren.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 12 maart 2013 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens moord. Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van 22 dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 1 april 2023.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

In klagers geval is sprake van een samenloop van twee verschillende procedures, die beide uitmonden in klagers vertrek uit Nederland naar zijn land van herkomst. Klager kwam vanaf

24 november 2019 in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling, terwijl reeds eerder een WOTS-procedure is gestart tot de overdracht van het resterende gedeelte van de in Nederland aan klager opgelegde vrijheidsstraf aan de Noord-Macedonische justitiële autoriteiten. Uit de door verweerder vermelde inlichtingen van de afdeling IOS volgt dat deze procedure nagenoeg is afgerond, alleen hebben de Noord-Macedonische autoriteiten nog geen beslissing genomen. Weliswaar is er niet eerder een strafoverdracht aan Noord-Macedonië gerealiseerd, maar er is – voor zover bekend – ook niet eerder een dergelijk verzoek aan Noord-Macedonië gericht.

De beroepscommissie is van oordeel dat de opgestarte WOTS-procedure het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling doorkruist. Het is vooralsnog voldoende aannemelijk dat klager binnen afzienbare tijd – en ruim voor het einde van zijn vrijheidsstraf in 2023 – naar Noord-Macedonië zal worden overgebracht om daar het resterende gedeelte van zijn vrijheidsstraf te ondergaan. Dat rechtvaardigt (thans nog) de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 27 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven