Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1168/GV, 15 juni 2005, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1168/GV

betreft: [klager] datum: 15 juni 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 mei 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen en klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verloftoegewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De beslissing kan om meerdere redenen de toets der kritiek niet doorstaan en is ookoverigens onvoldoende met redenen omkleed. Voorop wordt gesteld dat de minister niet betwist heeft dat klagers vriendin zwanger is en in de nabije toekomst gaat bevallen. Verzuimd is om in de beslissing te vermelden dat de directeurvan de inrichting, het b.s.d. en de psycholoog geen negatief advies hebben gegeven. Het advies van de inrichting, die een gedetineerde van dichtbij meemaakt, is zwaarwegend en daar kan niet zonder meer van worden afgeweken. Hetenkele feit dat het openbaar ministerie, dat meer op afstand staat van een gedetineerde, negatief heeft geadviseerd is niet doorslaggevend voor de te maken belangenafweging. Niet gesteld is of gebleken dat de minister ook bijderden, zoals politie, reclassering of een medicus (in het bijzonder de medisch adviseur), advies heeft ingewonnen. Om die reden is de beslissing niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen, zodat vernietiginggeïndiceerd is. De minister heeft niet dan wel onvoldoende acht geslagen op het feit dat de geboorte van een kind een dermate ingrijpende en incidentele gebeurtenis is, waarbij het buitengewoon wenselijk is dat de vader daarbijaanwezig is om de noodzakelijke lichamelijke en geestelijke hulp en steun te verlenen aan moeder en kind ten tijde van de bevalling en kort daarna. Dit klemt des te meer daar dit het eerste kind is voor klager en zijn vriendin enzijn vriendin ernstig onder diens afwezigheid lijdt. Aannemelijk is dat de persoonlijke aanwezigheid van klager bij het kraambed van zijn vriendin noodzakelijk is. Niet voor niets wordt in de doctrine (onder meer in Tekst enCommentaar Strafvordering, aantekening 3 bij artikel 370b Sv) expliciet het geval van de geboorte genoemd als bijzonder geval in de zin van dit artikel om een strafonderbreking in een bepaald geval te kunnen rechtvaardigen. Tenonrechte heeft de minister niet onder ogen gezien of het stellen van bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod met de nabestaanden tijdens de strafonderbreking, in dit bijzondere geval een optie was en/of het niet begevenin Den Haag in deze periode mogelijk was, teneinde aan de eventuele bezwaren van de samenleving tegemoet te komen. Ook op dit punt heeft de minister geen toereikend onderzoek gedaan. Het enkele feit dat klager nog een aanzienlijkstrafrestant dient te ondergaan, is niet zonder meer redengevend om het verzoek af te wijzen. Klager heeft al een substantieel deel van zijn straf uitgezeten. Er is geen acht op geslagen dat klager, die onder moeilijkeomstandigheden is opgevoed, zich binnen de inrichting zonder problemen weet te handhaven. Voor wat betreft het subsidiaire verzoek om klager eenmalig incidenteel verlof te verlenen had wellicht de bijzondere voorwaarde vanbegeleiding door DV & O opgelegd kunnen worden. Verzocht wordt om klager in de gelegenheid te stellen om op het beroepschrift gehoord te worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in detentie getrouwd en zijn partner verwacht in september 2005 het eerste kind. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. V.i.-datum is 25 november 2009. Het betreft een ernstig geweldsdelict enderhalve is er een executie-indicator afgegeven. Gelet op de aard en de ernst van het door klager gepleegde feit zal in de samenleving in het algemeen en bij de nabestaanden van het slachtoffer in het bijzonder grote opschuddingontstaan bij instemming met het verzoek. Klager is tijdens zijn detentie getrouwd en hij en zijn partner hebben dus bewust gekozen voor een situatie, waarbij de partner alleen voor de opvoeding komt te staan in de eerste levensjarenvan hun eerste kind. Bij de aangeleverde stukken zat een zwangerschapsverklaring, zodat het niet noodzakelijk was dit door het bureau individuele medische advisering te laten bevestigen. De inrichting, waar klager vanaf 1 september2004 verblijft, heeft positief geadviseerd terzake van strafonderbreking. Tot aan klagers plaatsing in Esserheem was het gedrag van klager in detentie verre van correct. Er zijn meerdere overplaatsingen geweest. Verwezen wordt naarhet rapport van het PSC van 21 juli 2004. Op dit moment is in de detentie van klager resocialisatie nog helemaal niet aan de orde. Gelet op de opgelegde straf, het strafrestant, het gedrag in detentie en het negatieve advies van hetopenbaar ministerie is afwijzing van het verzoek tot strafonderbreking zeker niet onredelijk. Ten aanzien van het verzoek om klager incidenteel verlof te verlenen is bij beslissing van 3 juni 2005 aan klager toegestaan om op eennader te bepalen datum en tijdstip binnen veertien dagen na de geboorte onder strenge bewaking van de DV & O en met aanleggen van de broekstok een bezoek te brengen aan zijn partner en kind.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket ’s-Gravenhage heeft, gelet op klagers veroordeling wegens medeplegen van moord tot een zeer lange gevangenisstraf, overwogen dat in verband met de aard en de ernst van het door klagergepleegde feit, de samenleving in het algemeen en bij de nabestaanden van het slachtoffer in het bijzonder grote opschudding zal ontstaan bij instemming met het verzoek.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek namens klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

Voorzover klagers beroep is gericht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris met betrekking tot het verlenen van incidenteel verlof overweegt de beroepscommissie dat nu klager alsnog incidenteel verlof zal worden verleend hetbelang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Om deze reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van zijn beroep.

Voor het overige overweegt de beroepscommissie het navolgende:

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens medeplegen van moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 november 2009. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenisvan vier dagen en negentien dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, danniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking onder meer kan worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

De beroepscommissie overweegt dat er, gelet op de aard en de grote ernst van het delict waarvoor klager is veroordeeld, bij het verlenen van strafonderbreking een groot risico bestaat op maatschappelijke onrust. Bovendien bestaater, gelet op het nog lange strafrestant van klager, een gevaar voor onttrekking aan de detentie. Gezien het vorenstaande is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet instrijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat het klager wel is toegestaan om na de geboorte van zijnkind een kraambezoek te brengen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager voor wat betreft het verzoek tot incidenteel verlof niet-ontvankelijk in het beroep en voor wat betreft het verzoek tot strafonderbreking het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 juni 2005

secretaris voorzitter

Naar boven