Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0373/GA, 6 juni 2005, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/373/GA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.H.J. Plass, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2005 van de beklagcommissie bij de locatie Arnhem-Zuid te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2005, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.H.J. Plass, en [...], unit-directeur bij de locatie Arnhem-Zuid.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie –:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen wegens signalen van mogelijk fysiek geweld jegens personeelsleden, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegdop de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) De Schie te Rotterdam; en
b. verlenging van voornoemde ordemaatregel en de externe tenuitvoerlegging daarvan voor de duur van zes dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft beroep ingesteld omdat hij van mening is dat hij zich nergens schuldig aan gemaakt heeft. De enkele opmerking van één personeelslid is onvoldoende om aan te nemen dat klager bedreigingen heeft geuit. Klager ontkentdergelijke opmerkingen te hebben gemaakt. Het verslag is klager niet aangezegd en klager is ook niet gehoord door de directeur alvorens deze de betreffende ordemaatregel heeft opgelegd. Klager werd op een gegeven moment uit zijn celgehaald en kreeg pas in het transportbusje te horen dat hij werd overgebracht naar de l.a.a. De Schie. Klager heeft tijdens zijn detentie nooit geweld gebruikt tegen anderen. Voorafgaand aan dit (gestelde) voorval was er een actievan de gedetineerden tegen de versobering van het dagprogramma. Toen heeft de directeur aangeven dat er, indien men rustig terugkeerde naar de cel, geen gevolgen zouden zijn voor de deelnemende gedetineerden. Door die mededelingheeft de directeur de verwachting gewekt dat er geen gevolgen werden verbonden aan de actie. Die verwachting is door de directeur beschaamd. Door de overplaatsing naar een andere inrichting, welke overplaatsing op onjuiste grondenis geschied, is klagers detentiefasering in het gedrang gekomen. Klager heeft geen beroep ingesteld tegen zijn overplaatsing naar de penitentiaire inrichting Vught.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Begin oktober 2004 hebben de in de locatie verblijvende gedetineerden tot tweemaal toe geprotesteerd tegen de versobering van het dagprogramma. Bij de tweede actie, dat is de actie die klager kennelijk bedoelt, is er een gesprekgeweest tussen de gedetineerden en de directeur. Daarbij heeft de directeur aangegeven dat, indien de gedetineerden rustig naar hun cel zouden terugkeren, die actie geen verdere gevolgen voor hen zou hebben. Daarop zijn allebetreffende gedetineerden rustig teruggekeerd. Naar aanleiding daarvan is dan ook geen ordemaatregel of disciplinaire straf opgelegd. Aan klager is de onderhavige maatregel opgelegd naar aanleiding van een van die actie losstaandfeit. Het betrof een bedreiging. Het betreffende dreigement is tijdens de arbeid door een werkmeester gehoord en deze heeft toen een verslag opgemaakt. Het verslag is klager aangezegd en hij is daaromtrent door de directeur gehoord.Aan klager is na dat horen de inhoud van de hem opgelegde ordemaatregel medegedeeld. Normaal gebeurt één en ander met een groter tijdsverloop. In dit geval ging alles vrij snel. Klager is volgens de normale procedure overgebrachtnaar de afzonderingscel. Klager is in het kader van de verlenging van de ordemaatregel niet opnieuw gehoord.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich, nu de beklagcommissie het beklag niet in volle omvang heeft beoordeeld, niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie, waarvan beroep. Zij zal die uitspraak daarom vernietigen en het beklag tengronde beoordelen en afdoen.

Naar aanleiding van een op 5 oktober 2004 door de werkmeester van werkzaal drie opgemaakte melding heeft de directeur op die datum aan klager een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel opgelegd. Reden voordie ordemaatregel was dat klager, blijkens de hiervoor vermelde melding van de werkmeester, gedreigd heeft met fysiek geweld jegens medewerkers van de inrichting. Blijkens de schriftelijke mededeling van die beslissing van dedirecteur is klager toen, voorafgaand aan de beslissing, terzake door de directeur gehoord. De beroepscommissie heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat dit horen niet zou zijn geschied. Ongeveer gelijktijdig met de opleggingvan de eerdergenoemde ordemaatregel is tevens door de directeur besloten, na overleg met de selectiefunctionaris, om de tenuitvoerlegging van die maatregel te laten geschieden in de l.a.a. De Schie. Gelet op de inhoud van de meldingvan 5 oktober 2005 en gelet op hetgeen in beklag en beroep naar voren is gebracht, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissingen van de directeur zijn genomen in strijd met eenwettelijk voorschrift, dan wel dat die beslissingen – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – onredelijk of onbillijk moeten worden geacht. Hetgeen door en namens klager in beroep naar voren is gebracht omtrenteventueel door de directeur gedane toezeggingen en daaruit voortvloeiende verwachtingen, maakt dit oordeel – voorzover één en ander is komen vast te staan – niet anders, nu die toezeggingen c.q. verwachtingen betrekking hadden opeen geheel andere situatie. Dit onderdeel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de verlenging van de onderhavige ordemaatregel en de verlenging van de externe tenuitvoerlegging daarvan geldt dat niet is vast komen te staan dat klager terzake van die beslissingen is gehoord.
Artikel 57, eerste lid, Pbw, voorzover hier van belang, luidt: "De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent: (...) c. deplaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk artikel 24, derde lid, en de toepassing van artikel 25 (...)".

Onderdeel 19, onder b van de Memorie van Toelichting bij de Pbw vermeldt over de hoorplicht: Voorschriften die door de directeur in acht moeten worden genomen bij het nemen van voor de gedetineerde ingrijpende beslissingen, zijnsamengebracht in de artikelen 57 en 58 Pbw. Het betreft algemene regels van bestuursrecht, waaronder het voorafgaand aan de beslissing horen van de gedetineerde. De gevallen waarin – in artikel 57 – het horen van de gedetineerde,voorafgaande aan het nemen van de beslissing, is voorgeschreven, betreft een limitatieve opsomming die overeenkomt met de beslissingen die ingevolge artikel 5, vierde lid, uitdrukkelijk zijn voorbehouden aan de directeur of zijnplaatsvervanger (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 24263, nr.3, p.70).

De beslissing tot verlenging van de afzondering van klager en de verlenging van de externe tenuitvoerlegging daarvan, zijn beslissingen die de wet opdraagt aan de directeur of zijn plaatsvervanger. Dit impliceert dat de directeur ofdiens plaatsvervanger de gedetineerde voorafgaand aan die beslissingen moet horen. Dat horen had, indien het voor de directeur in verband met de externe tenuitvoerlegging van de maatregel niet goed mogelijk is om klager zelf tehoren, in dit geval ook kunnen geschieden door de directeur – waarbij deze optreedt als plaatsvervanger zoals hiervoor bedoeld – van de inrichting waar de ordemaatregel ten uitvoer werd gelegd.
Nu klager in het geheel niet is gehoord, zijn de onderhavige beslissingen van de directeur genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 57, eerste lid, van de Pbw. Dit onderdeel van het beklag dient alsnog gegrond teworden verklaard.

Zij acht de beslissingen om de duur van de ordemaatregel en de duur van de tenuitvoerlegging daarvan in een andere inrichting te verlengen, inhoudelijk niet in strijd met de wet noch onredelijk of onbillijk en zal het beroep inzoverre ongegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart onderdeel a van het beklag ongegrond.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag op formele gronden gegrond, verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog gegrond en voor het overige ongegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkomingtoekomt van € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 juni 2005

secretaris voorzitter

Naar boven