Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0734/GM, 20 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/734/GM

betreft: [klager] datum: 20 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 10 maart 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2005, gehouden in de p.i. Haaglanden, locatie Zoetermeer, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn, is zonder bericht van verhindering niet ter zitting te verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 17 januari 2005, betreft het onvoldoende serieus nemen van klagers hartklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij is met polio geboren. In juni 2004 en november 2004 heeft hij in de inrichting een aanval met krampen in de hartstreek gehad, in verband waarmee hij per ambulance naar het ziekenhuis is gebracht en daar is onderzocht. De eerstekeer vond men spierweefsel in zijn bloed, de laatste keer moest hij onder meer 20 minuten fietsen, maar hij kon dat maar zo’n vijf minuten volhouden. Hij heeft de inrichtingsarts om de uitslag gevraagd. Hem werd maar gezegd dat dieer nog niet was, hoewel dat later onjuist bleek. Aanvankelijk zei men dat het om een poliosyndroom ging, sinds zijn klacht zou het om spierpijnen gaan. Voor zijn hoge bloeddruk heeft hij drie verschillende medicijnen gehad. Thansslikt hij Atenol 50. Hij heeft geen aanval meer gehad, maar heeft nog steeds pijn en krijgt daarvoor alleen Paracetamol. Een ander medicijn mag niet tezamen met zijn medicatie voor de hoge bloeddruk gebruikt worden. Hij heeft nogwel een week Tramadol 50 gebruikt voor de spierpijnen, maar daarvan kreeg hij jeuk over zijn gehele lichaam en obstipatie. De inrichtingsarts kende die bijwerkingen niet bij dat medicijn. Klager heeft ’s nachts last van zijnademhaling, maar volgens de inrichtingsarts is er niets aan de hand. Hij moet voor het luchten en de arbeid trappen lopen en dat gaat hem niet goed af. Hij kan zijn vier jonge kinderen, die bij andere families verblijven, nietregelmatig zien vanwege de bezoekregeling. Er zijn echter niet alleen familieproblemen, maar ook lichamelijke problemen. Hij kan niet goed functioneren en wil van de pijn en stress af. De inrichtingsarts is geen goede arts, geenspecialist. Men wacht in de inrichting tot het laatst voordat men een gedetineerde doorverwijst naar de juiste specialist. Hij wil niet sterven in detentie. Hij heeft zijn familie gezegd dat die arts verantwoordelijk is, als hem watoverkomt in de inrichting.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals namens hem door de hoofdverpleegkundige ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is vanaf juni 2004 diverse keren gezien in verband met hartklachten. Klager is regelmatig (een keer per week) onderzocht door de arts en de verpleegkundige, hem is medicatie voorgeschreven, er zijn regelmatig ECG’s gemaakt,er is bloedonderzoek verricht, een cardioloog en neuroloog zijn geconsulteerd en er is een x-thorax gemaakt.
Het is duidelijk aan klager uitgelegd dat hij geen hartklachten heeft. Tevens is hij een paar keer via 112 naar het ziekenhuis gestuurd, maar uit onderzoek kwamen alleen spierpijnklachten naar voren. Klager is geadviseerd in verbandmet de belaste thuissituatie in gesprek te gaan met een psycholoog.
Verwezen wordt naar het meegezonden medische dossier en de uitslag van een spoedopname bij de spoedeisende hulp (SEH).

3. De beoordeling
Uit de namens de inrichtingsarts toegezonden medische gegevens betreffende de periode van 16 maart 2004 tot 1 maart 2005 blijkt onder meer het volgende. Klager heeft in die periode zeer regelmatig contact met de medische dienstgehad in verband met medische klachten van uiteenlopende aard, vanaf 11 juni 2004 in verband met stekende pijn in de hartstreek. Op 12 juni 2004 is bij de SEH van het Rijnlandziekenhuis een ECG gemaakt, is er geen cardialepathologie, maar spierpijn geconstateerd. Op 2 december 2004 is klager door de verpleegkundige en de inrichtingsarts gezien in verband met hartklachten. Een gemaakt ECG vertoonde geen afwijkingen. In december 2004 is klagermeermalen gezien in verband met spierpijnen en is met klager besproken dat een post poliosyndroom een mogelijke oorzaak van de klachten kan zijn. Op 17 januari 2005 is klager door de inrichtingsarts gezien in verband met angst vanklager, scherpe pijn aan beide flanken, pijn in het hoofd en de nek, en toenemende benauwdheid. Er is een ECG gemaakt en vervolgens dienden bloedonderzoek en een x-thorax te volgen. Op 19 januari 2005 is de verpleegkundige naarklagers cel geroepen, waar klager huilend aangeeft pijn te hebben, terwijl de medische dienst niets doet. Hem is toen uitgelegd dat hij twee dagen eerder door de arts is gezien en dat er op korte termijn een x-thorax is gepland, dater volgens de arts niets met zijn hart is, maar dat gekeken wordt waar de pijn vandaan komt. Daar klager niets tegen de pijn innam, is hem geadviseerd Paracetamol te nemen. Daarop werd klager boos en gaf hij aan dat zijn familiegebeld moest worden en dat het de verantwoordelijkheid van de medische dienst is als er iets met hem gebeurt. Op 25 januari 2005 wilde klager de uitslag van de x-thorax vernemen. Op 27 januari 2005 was de uitslag van de x-thorax van24 januari 2005 binnen; deze gaf een normaal beeld van hart en longen. Op 1 februari 2005 heeft klager aangegeven in verband met het voortduren van de pijnen naar het ziekenhuis te willen. Op 3 februari 2005 is hij doorverwezen naareen neuroloog. Op 18 februari 2005 heeft hij zonder sprekersbriefje navraag bij de medische dienst gedaan naar de afspraak met de neuroloog; hem is toen gemeld dat de afspraak de week daarvoor is gemaakt, waarop klager eiste die dageen arts te zien. Nadat hem was uitgelegd dat daarvoor geen indicatie bestond, heeft klager gezegd dat de medische dienst niets met hem doet en hem dood laat gaan. Naar aanleiding daarvan heeft de inrichtingsarts klager op 22februari 2005 gezien en bloed laten prikken. Tijdens het consult gaf klager aan veel problemen met de thuissituatie te hebben.

In de brief van de inrichtingsarts aan een niet nader genoemde specialist heeft eerstgenoemde aangegeven dat klager als kind polio heeft doorgemaakt, dat hij tevens bekend is met hypertensie, dat hij sinds zes maanden aspecifiekethoracale klachten heeft en in juni en november 2004 is gezien door de cardioloog, dat er geen cardiale oorzaak is gevonden, dat het lab beide keren een verhoogde CK liet zien bij een normale CKmb en troponine, dat klager de laatstepaar weken soms het gevoel heeft door zijn gezonde rechterbeen te zakken, dat bij onderzoek behoudens de bekende polio restafwijkingen (duchennegang, spitsvoet, inversiestand van de linkerenkel en -voet, een duidelijkebeenverkorting en atrofie) geen bijzonderheden zijn gevonden. Verzocht wordt om een analyse ten aanzien van de vraag of sprake is van een post poliosyndroom.

Klager wordt derhalve regelmatig door de medische dienst gezien in verband met zijn klachten en is bij noodzaak doorverwezen naar de SEH, de cardioloog en de neuroloog. Blijkens onderzoek door de SEH en de cardioloog kunnen de hart-en longklachten van klager niet worden aangemerkt als hartklachten. Thans wordt onderzocht of de voortdurende klachten verband houden met een post poliosyndroom.
In het licht van deze gegevens kan de beroepscommissie niet tot een andere conclusie komen dan dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, mevrouw drs. M.F. van Brederode-Zwart en F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 mei 2005

secretaris voorzitter

Naar boven