Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0696/GV, 2 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/696/GV

betreft: [klager] datum: 2 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.A. Harff, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 maart 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers dochter lijdt aan de ziekte van Crohn. Klager wil graag strafonderbreking voor de duur van drie maanden om haar bij te staan. De openstaande strafzaak is ter zitting van 11 januari 2005 aangehouden. Naar allewaarschijnlijkheid zal de zaak pas zijn afgedaan, nadat klagers huidige detentie is afgelopen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De dochter van klager was ten tijde van het plegen van het delict door klager al ziek. Niet blijkt dat de detentie van klager de oorzaak is van het verergeren van de ziekte. Daarbij heeft klager nog een openstaande zaak, hetgeen eencontra-indicatie vormt voor strafonderbreking.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Noord-Brabant Noord, locatie Oosterhoek te Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlening van strafonderbreking, doch dat een periode van een maand vooralsnog toereikend wordt geacht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens onder meer overtreding van de opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 september 2006.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van onder meer een ernstig ziek kind.
Klager heeft om strafonderbreking gevraagd om bij zijn (volwassen) zieke dochter te zijn en haar te ondersteunen. De beroepscommissie overweegt dat uit de van de huisarts van klagers dochter afkomstige brief niet valt af te leidendat haar medische situatie zodanig is dat sprake is van een noodzaak als bedoeld in de Regeling tot het verlenen van strafonderbreking. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel34 van de Regeling. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 mei 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven