Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0804/GV, 2 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/804/GV

betreft: [klager] datum: 2 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.B.J.G. Baggen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 april 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft met zijn zwager een zeer nauwe band en beschouwt hem als zijn broer. Uithet schrijven van de longarts van 4 april 2005 blijkt dat klagers zwager ongeneeslijk ziek is. Vóór zijn overlijden zou zijn zwager klager graag in persoon willen zien. Klager zou zeer graag gehoor willen geven aan deze wens. Klagergaf aan dat hij desnoods geboeid met een plank tussen zijn benen en onder politiebegeleiding en ook als dat slechts enkele minuten mogelijk is, afscheid wil nemen van zijn zwager. Mede gezien het feit dat klager zich tijdens deonderhavige detentie keurig ten opzichte van iedereen heeft gedragen, wordt niet ingezien waarom het persoonlijk belang van klager niet zou kunnen prevaleren. Het is te makkelijk om het verzoek af te doen met de mededeling dat zijnzwager niet in de eerste lijn familie valt. Verzocht wordt om klager alsnog in de gelegenheid te stellen om, eventueel onder voorwaarden, afscheid te kunnen nemen van zijn zwager. Klager en zijn raadsman wensen aanwezig te zijn bijde inhoudelijke behandeling van het beroep om één en ander eventueel te kunnen toelichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind, ouder, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde, artikel 23 Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting. In artikel 25 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische ofpsychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen bezoeken. In klagers situatie is sprake van een zwager, die dus niet in het voornoemde wettelijk kaderis aangegeven.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek, wegens moord en een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, wegens afpersing.

De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

Artikel 23 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van degedetineerde.
Dat de selectiefunctionaris op grond van het door klager aangevoerde geen aanleiding heeft gezien om een uitzondering te maken op het in artikel 23 van de Regeling gestelde en klagers verzoek om afscheid te kunnen nemen van eenzwager heeft afgewezen, is niet in strijd met de wet en kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 mei 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven