Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0257/GB, 19 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/257/GB

betreft: [klager] datum: 19 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B. Boone, advocaat teWijk bij Duurstede, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een 1 februari 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op 16 maart 2005 is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Boone, door een lid van de Raad gehoord. De selectiefunctionaris heeft telefonisch aangegeven niet aanwezig te zullen zijn bij het horen en heeft in een schrijvengedateerd 1 april 2005 gereageerd op het verslag van horen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 20 juni 2002 gedetineerd. Hij verblijft thans in het h.v.b. van de EBI. Klager verblijft in voorlopige hechtenis in verband met de verdenking van (opzettelijke) overtreding van de Opiumwet. Aansluitend is er sprakevan bewaring terzake van een toelaatbaar verklaard uitleveringsverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland.

3. De standpunten
3.1. Klager en zijn raadsman hebben hun standpunt in beroep nader toegelicht zoals is weergegeven in het daarvan opgemaakte verslag. Het verslag is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te wordenbeschouwd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft op het onder 3.1. vermelde verslag gereageerd in een schrijven gedateerd 1 april 2005. Dit schrijven wordt eveneens aan deze uitspraak gehecht en de inhoud dient eveneens als hier ingelast teworden beschouwd.

3.3. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI te Vught d.d. 20 januari 2005 is aangegeven dat de inrichting handhaving van klager in de EBI adviseert. Als reden voor dat advies is aangegeven dat er twee verzoeken totuitlevering van klager zijn gedaan, waarvan het verzoek tot uitlevering naar Duitsland inmiddels toelaatbaar is verklaard en dat klager in staat is gebleken om vanuit de EBI contacten met derden (een interview in Vrij Nederland encontact met een journalist) heeft weten te onderhouden buiten medeweten van de EBI. Gewezen is op het wisselende gedrag en de houding van klager in de inrichting. In november 2004 en januari 2005 heeft klager de regelgeving en hetregime uitgeprobeerd door respectievelijk post mee te nemen naar de recreatiezaal en een poging ondernomen om aftershave aan een medegedetineerde te schenken. Voorts is verwezen naar het rapport van het Gedetineerden rechercheinformatiepunt d.d. 9 augustus 2004.

3.4. De selectiefunctionaris heeft getracht klager te horen in het kader van het voorstel tot verlenging van de plaatsing in de EBI, maar klager heeft geweigerd om met de selectiefunctionaris te spreken. De selectiefunctionarisheeft het volgende bericht.
Verwezen wordt naar eerdere brieven van de selectiefunctionaris van 22 augustus 2002, 24 februari 2003, 14 augustus 2003, 4 februari 2004, 29 april 2004 en 13 augustus 2004.
In de periode augustus 2004 tot 20 januari 2005 heeft klager meermalen getracht om de in de EBI geldende regimesrichtlijnen en veiligheidsvoorschriften te frustreren. Hij is thans preventief gehecht in verband met delictplegingen inhet kader van de Opiumwet. Daarnaast is sprake van een toelaatbaar verklaard verzoek tot uitlevering aan Duitsland. Voorts is aanvullend sprake van een door Servië en Montenegro ingediend verzoek om uitlevering dat verband houdt metzeer ernstige gewelddadige delictplegingen waarvan hij wordt verdacht. Dit zou gaan om het uitlokken/medeplegen van een dubbele moord in 1995 waarbij tevens het leven van drie anderen in gevaar werd gebracht. Klager zou daarbij eengeldelijke beloning hebben toegezegd en een automatisch vuurwapen en een auto ter beschikking hebben gesteld. Recent in 2004 is gebleken dat klager in staat is gebleken om vanuit de EBI niet toegestane contacten te leggen metderden, waarmee hij er blijk van heeft gegeven de veiligheid van de inrichting in gevaar te kunnen brengen door in staat te zijn hulp van buitenaf te organiseren gericht op de invulling van eventuele ontvluchtingvoornemens.Voorstelbaar is dat klager in een minder goed beveiligde inrichting verdergaande niet toegestane contacten onderhoudt met de buitenwereld, die tot doel zouden kunnen hebben dat klager zich, al dan niet met gebruikmaking van geweldvan buitenaf, zou kunnen onttrekken aan detentie, waarmee ook een ongestoorde uitlevering van klager in gedrang zou komen. Bij ontvluchting zou klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen. Gelet op een en ander heeft deselectiefunctionaris besloten tot handhaving van klager in de EBI.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft klagers uitlevering aan Duitsland toelaatbaar geacht. Tevens is door de republiek Servië en Montenegro om klagers uitlevering verzocht. Duitsland heeft aangegeven zich niet te zullen verzettentegen een eventuele uitlevering van klager aan Servië en Montenegro. De uitleveringsverzoeken zijn gestoeld op de verdenking dat klager betrokken is geweest bij ernstige geweldsmisdrijven. De beroepscommissie acht het van belang datklagers uitlevering ongestoord kan verlopen.
Die ongestoorde uitlevering kan naar het oordeel van de beroepscommissie in het gedrang komen indien klager in een minder beveiligde inrichting dan de EBI zijn detentie zou ondergaan. Gebleken is dat klager in staat is, ondanks hetzeer strenge regime van de EBI, om niet toegelaten contacten te onderhouden met vertegenwoordigers van de pers. In een minder beveiligde inrichting zou klager verdergaande niet toegelaten contacten kunnen onderhouden met debuitenwereld, welke contacten tot doel kunnen hebben dat klager zich al dan niet met gebruikmaking van geweld van buitenaf zou kunnen onttrekken aan zijn detentie. De beroepscommissie acht, gelet op het hiervoor vermelde,aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.
Overigens is uit de nadere reactie van de selectiefunctionaris gebleken dat klager regelmatig contact heeft met de medische dienst van de EBI, zijn klachten serieus worden genomen en indien geïndiceerd hem een passende behandelingwordt geboden en dat er geen sprake is van een situatie, waarin klager als enige gedetineerde in de EBI of in een unit daarvan zou verblijven.

4.5. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat niet is gebleken van contra-indicaties voor voortduring van klagers verblijf in de EBI en dat de beslissing om klagers verblijf in de EBI te verlengenniet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven