Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0016/TP, 5 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/16/TP

betreft: [klager] datum: 5 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus,namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van 3 januari 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich in het licht van de op 3 januari 2005 genomen beslissing (04/2339/TP), die aan de uitspraak is gehecht, aan dehand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsman niet meer in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst volgens klager fictief verlengd met ingang van 1 januari 2005.

2. De feiten
Verwezen wordt naar de bovenvermelde uitspraak (04/2339/TP). Klager is nog niet in een tbs-inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ten tijde van het instellen van het onderhavige beroep loopt nog de procedure 04/2339/TP. Klager heeft op 5 januari 2005 nog geen verlengingsbeslissing ontvangen en stelt beroep in tegen de fictieve weigering van de Minister om eenverlengingsbeslissing te nemen, c.q. tegen het uitblijven van een nieuwe verlengingsbeslissing. Klager gaat niet akkoord met de lange wachttijd alvorens hij wordt geplaatst in een tbs-inrichting. Ingeval van tenuitvoerlegging van denieuwe verlengingsbeslissing bedraagt klagers wachttijd vijftien maanden, terwijl de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Brand deze wachttijd als zeer onrechtmatig beschouwt. Verzocht wordt deministeriële verlengingsbeslissing te vernietigen.

Namens de Minister is inzake het beroep bij brief van 11 februari 2005 gereageerd.

4. De beoordeling
In de meergenoemde uitspraak van 3 januari 2005 heeft de beroepscommissie de beslissing van de Minister tot verlenging van klagers passantentermijn van 3 oktober 2004 tot 1 januari 2005 vernietigd wegens strijd met het recht. Dezevernietiging heeft tot gevolg dat er geen sprake meer is van een termijn waarvan de duur ingevolge artikel 12, tweede lid, Bvt telkens met drie maanden kan worden verlengd. Dit brengt mee dat klager niet in zijn beroep kan wordenontvangen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 5 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven