Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0165/JA, 5 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/165/JA

betreft: [klaagster] datum: 5 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1988], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2005 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Ottho Gerhard Heldring Stichting te Zetten,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2005, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, is klaagster gehoord.
De directeur van de j.j.i. Ottho Gerhard Heldring Stichting is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de toepassing van disproportioneel geweld op 26 april 2004.

De beklagcommissie heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op de afdeling Piramide is er geen brievenbus voor klachtformulieren, maar moet de jeugdige het klachtformulier aan het personeel geven, die het formulier leest en verstuurt. Klaagster heeft direct na haar komst uit de ISO eenklachtformulier ingevuld en bij het personeel ingeleverd. Lange tijd hoorde zij niets, waardoor zij dacht dat haar klacht nu wel serieus werd genomen. Zij had namelijk eerder klachten ingediend en hoorde dan binnen twee weken toteen maand dat die niet werden behandeld of ongegrond werden verklaard. De beklagcommissie bevestigde de ontvangst van de eerder ingediende klachten binnen een week. Na een half jaar ging zij vermoeden dat er iets niet klopte. Bijnavraag bij de maandcommissaris in De Steenbeek bleek dat haar klacht niet was ontvangen, waarna zij haar klacht opnieuw heeft ingediend. Zij kon en kan zich niet herinneren aan wie zij de eerste keer haar klachtformulier heeftgegeven. Door ziekte was toen vaak personeel afwezig en waren er vervangers. Zij dacht dat zij het formulier aan personeelslid [A] had gegeven, maar die bleek op 27 april 2004 niet te hebben gewerkt. Met hulp van de invalkracht[B.]. heeft zij uiteindelijk via het dagjournaal in de computer kunnen achterhalen dat op 27 april 2004 haar mentor [C] en personeelslid [D] dienst hadden. Daar zij het zou hebben geweten als zij het formulier aan haar mentor hadgegeven, moest zij het formulier dus aan [D] hebben gegeven. [D] was een vaste kracht. Het is haar niet bekend of [D] nog in de inrichting werkzaam was, toen de directeur op verzoek van de beklagcommissie navraag deed bij hetpersoneel over haar eerste klachtformulier. Klaagster vindt dat zij niet de dupe mag worden van het verzuim van het personeel om te rapporteren dat zij op 27 april 2004 om een klachtformulier heeft gevraagd.
Nadat klaagster personeelslid I. had aangesproken op het eten van snacks uit de koelkast, mocht zij van hem niet naar buiten, hoewel zij daar recht op had. Zij is toen uit boosheid gaan schelden en is om 12.00 uur zelf naar haarkamer gegaan. Na vijf minuten kwam hij op haar kamer en zei hij: “Tot na het rustuur”. Dit betekende in haar geval dat zij voor iets onzinnigs tot 19.30 uur op haar kamer moest blijven, omdat de drie rustuurblokken voor haar nietmeer golden. Dit is ten onrechte niet in de rapportage vermeld, evenals het feit dat hij dat niet alleen heeft mogen beslissen. Zij weet niet waar de tweede groepsleider op dat moment was. Zij wilde niet tot 19.30 uur op haar kamerverblijven en wilde toen van haar kamer af. Tot twee keer toe heeft hij haar teruggeduwd. Vervolgens was geen sprake van een worsteling, maar van mishandeling. Zij is tegen de verwarming en haar bureau geduwd, met de hand in haargezicht geslagen en op haar bed gegooid. Hij is vijf minuten op haar blijven zitten, waarna hij fluitend haar kamer afliep. Het is haar toen zwart voor de ogen geworden en zij heeft haar kamer met haar krukje verbouwd. Zij is alskind mishandeld, voelde zich machteloos en dacht niet meer na. Daar zij eerder is mishandeld keek zij al anders tegen mannen aan. Na dit incident is zij nog banger om alleen met mannen te zijn.
Toen zij naar de ISO werd gebracht, is zij rustig meegelopen en heeft zij zich niet verweerd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daarbij is in aanmerking genomen dat hetniet aannemelijk is dat klaagster zich totaal niet heeft kunnen herinneren aan welk personeelslid zij het klachtformulier betreffende een zo’n belangrijke klacht als die over de toepassing van disproportioneel geweld heeft gegeven.Haar verklaring over wisseling van personeel in die tijd overtuigt niet, te meer daar zij tevens heeft aangegeven dat zij later heeft kunnen achterhalen dat zij haar klachtformulier op 27 april 2004 aan [D] moet hebben gegeven endat deze [D] een vaste kracht van de inrichting was.
Daarnaast is in aanmerking genomen dat zij evenmin een overtuigende verklaring heeft kunnen geven voor de omstandigheid dat zij pas een half jaar na 27 april 2004 navraag zou hebben gedaan naar de stand van zaken met betrekking tothaar klacht, mede gegeven het feit dat zij eerder klachten had ingediend, deze keer geen ontvangstbevestiging had gekregen en er elke veertien dagen een maandcommissaris in de inrichting aanwezig is.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beroepscommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. D.A.N. Bartels en mevrouw drs. I.H. Verwey, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 5 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven