Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0022/GA, 14 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/22/GA

betreft: [klager] datum: 14 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 december 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Grittenborgh te Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het uitvoeren van een celinspectie door een vrouwelijk personeelslid.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de beklagcommissie op oneigenlijke gronden het beklag ongegrond heeft verklaard. Klagers recht op godsdienstvrijheid wordt geschonden. Op grond van klagers godsdienstige overtuiging mag een vrouw zijnverblijfsruimte, die tevens slaapruimte is, niet betreden. Dat is in strijd met het internationale reglement voor gevangenissen. Op het moment dat klagers cel geïnspecteerd moest worden, was er voldoende mannelijk personeelaanwezig. Klager wenst een tegemoetkoming te krijgen voor het door hem geleden ongemak.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klagers geloof zou niet toelaten dat een vrouw zijn slaapruimte betreedt. Klager wordt hierdoor beperkt in zijn recht om zijn geloofsvoorschriften en geboden te onderhouden. In dit kader is de navolgende bepaling van het Europeesverdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van belang:

Artikel 9 van het EVRM, welk artikel luidt:
“- 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in hetopenbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
- 2. De vrijheid om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in hetbelang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

Op grond van het bepaalde in het tweede lid van hiervoor vermeld artikel 9 van het EVRM is het mogelijk om het recht op vrijheid van godsdienst (onder voorwaarden) bij wet te beperken. Naar het oordeel van de beroepscommissie ishier sprake van een dergelijke beperking. De wet voorziet in de mogelijkheid van celinspecties, welke door personeelsleden van de inrichting dienen te worden uitgevoerd. De inbreuk vindt naar het oordeel van de beroepscommissievoldoende grond in het tweede lid van artikel 9 van het EVRM. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan dievan de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagrechter zal, zij het op andere gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven