Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2841/GA, 5 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2841/GA

betreft: [klaagster] datum: 5 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 19 november 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting voor vrouwen (p.i.v.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2005, gehouden in de p.i. Vught, is klagers raadsvrouwe mr. H.M.S. Cremers gehoord.
Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.
De directeur van de p.i.v. Breda heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om een belregeling met haar gedetineerde partner.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klagers raadsvrouwe heeft namens klaagster in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt nader toegelicht. Zij heeft daartoe pleitaantekeningen overgelegd, welke aan deze uitspraak zijn gehecht en waarvan de inhoudvoor hier herhaald geldt.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Pbw, heeft de
gedetineerde - onder voorbehoud - het recht om ten minste eenmaal per week een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De vraag die vervolgens beantwoording behoeft is of met het in dat artikelgenoemde begrip “buiten de inrichting” bedoeld wordt “buiten de inrichting alwaar de gedetineerde verblijft” of “buiten een van de penitentiaire inrichtingen in Nederland”. Dit heeft immers gevolgen voor de bevoegdheid van dedirecteur ten aanzien van toe te passen beperkingen op dergelijke telefooncontacten. Indien bedoeld is “buiten de inrichting alwaar de betreffende gedetineerde verblijft”, is het bepaalde in 39 van de Pbw integraal van toepassing optelefooncontacten met gedetineerden die verblijven in andere inrichtingen en zijn in de huisregels opgenomen verdergaande beperkingen onverbindend. In het andere geval is het daaromtrent bepaalde in de huisregels wel verbindend. Nuer twijfel mogelijk kan zijn over hetgeen de wetgever bedoeld heeft met “personen buiten de inrichting”, ziet de beroepscommissie ondanks aanwijzingen van het tegendeel in de tekst van en de toelichting op de Pbw, thans geenaanleiding om af te wijken van de eerdere rechtspraak van de beroepscommissie met betrekking tot dit onderwerp en zal zij het beroep inhoudelijk beoordelen. De beroepscommissie overweegt evenwel vooraf nog, dat het op zich wenselijkwordt geacht dat in de wet nader wordt gepreciseerd wat wordt verstaan onder het begrip “buiten de inrichting”.

Klaagster heeft bij de directeur van de p.i.v. Breda verzocht om een belregeling teneinde telefoongesprekken te kunnen voeren met haar (eveneens) gedetineerde partner.
De directeur heeft dat verzoek afgewezen en zijn afwijzing gebaseerd op het bepaalde in
artikel 3.9.1 van de Huisregels van de p.i. Breda, welk artikel luidt, voor zover hier van belang:
“(...) U hebt het recht om ten minste eenmaal per week gedurende tien minuten op eigen kosten één of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Echter niet met medegedetineerden, behalve met de aantoonbarelevenspartner en familie in de eerste en tweede graad niet verblijvend in een Extra Beveiligde Inrichting. Laatstbedoelde gesprekken dient u apart via het personeel te regelen. (...)”

Gelet hierop, kan in ieder geval worden vastgesteld dat de afwijzende beslissing van de directeur op het verzoek van klaagster een beslissing is als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Hoewel uit het bepaalde in artikel58 van de Pbw niet blijkt dat van een afwijzende beslissing op een verzoek om een belregeling een schriftelijke mededeling dient te worden verstrekt aan de betreffende gedetineerde, verdient zulks, mede gelet op de aard van diebeslissing, wel de voorkeur. Een dergelijke mededeling zou in dat geval ook de beklagmogelijkheid alsmede de mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot schorsing dienen te vermelden. In het onderhavige beroep is in dieschriftelijke mededeling geen melding gemaakt van de beklag- en schorsingsmogelijkheid. Nu die omissie geen betrekking heeft op een wettelijk voorgeschreven vormvoorschrift en klaagster, die tijdig beklag heeft ingediend, ookfeitelijk geen nadelige gevolgen heeft ondervonden van die omissie, is dat echter geen reden om het beklag alsnog gegrond te verklaren.

Ingevolge het hiervoor aangehaalde artikel 3.9.1 van de huisregels wordt van de gedetineerde die een verzoek doet om te mogen bellen met een medegedetineerde gevraagd aan te tonen dat die medegedetineerde een levenspartner is. Hetbegrip levenspartner is in de huisregels niet nader omschreven.
In het normale spraakgebruik is een levenspartner iemand waarmee men het leven deelt. Bij huwelijk en samenlevingscontract is in ieder geval sprake van levenspartners. In andere gevallen drukken de huisregels uit dat nadere gegevensnoodzakelijk zijn nu wordt gesproken van een aantoonbare levenspartner.

De vraag staat centraal of de directeur, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van een levenspartner. Hoewel op zich – daarbij mede gelet opde tegenover een medewerker van het bureau detentieplanning en dienstverlening gedane mededeling van de politie Bergen op Zoom omtrent het feit dat klaagster en die medegedetineerde een relatie hebben – aannemelijk wordt geacht dattussen klaagster en de betreffende gedetineerde een affectieve relatie bestaat en een dergelijke relatie een duidelijke aanwijzing kan opleveren om te worden aangemerkt als levenspartners, is de beslissing van de directeur om henniet als zodanig aan te merken niet onredelijk. Er is immers ook een aantal contra-indicaties die aan de kwalificatie levenspartner in de weg staat. Van bepalend belang hierbij zijn de duur van de gezamenlijke huisvesting en deinschrijving bij de bevolkingsadministratie. Namens klaagster is gesteld dat zij en de betreffende gedetineerde een lat-relatie hebben en dat zij daarom geen gezamenlijke huishouding voeren en dus ook elk op een afzonderlijk adresstonden ingeschreven bij de bevolkingsadministratie. Voorts kan nog het volgende in aanmerking worden genomen. Niet gesteld of gebleken is dat er sprake was van enige bijdrage aan het levensonderhoud van de ander. Van een(exclusief) gezamenlijke huishouding van twee partners is derhalve geen sprake geweest.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, kan niet worden gezegd dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, noch dat diebeslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – zij het op andere gronden – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. D.J. Dee, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven