Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/3021/GA, 29 maart 2005, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/3021/GA

betreft: [klager] datum: 29 maart 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 december 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 december 2004 van de (blijkbaar) alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 februari 2005, gehouden in de p.i. Vught, is [...], unit-directeur bij voormelde p.i., gehoord.
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft zij schriftelijk bericht daarvan geen gebruik te maken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het deel uit maken van een groep gedetineerden van wie één of meerderen tijdens het transport rookten,hetgeen niet is toegestaan, terwijl niet duidelijk kon worden wie er daadwerkelijk gerookt hadden.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klaagster
De unit-directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Voor wat de betrokkenheid van klaagster betreft, is het in een situatie als deze, waar niet direct toezicht van personeel is, moeilijk om de schuldige aan te wijzen. Dit geldt te meer als de verklaringen achteraf van de betrokkengedetineerden tegenstrijdig zijn. Feit blijft wel dat er is gerookt in een compartiment van de vervoersbus waar de drie gedetineerden verbleven, waardoor een onveilige situatie ontstond. Een situatie die niet zonder gevolg kanpasseren. Het is onmogelijk voor het personeel om alles te kunnen zien wat zich afspeelt in de groep. Indien het om feiten gaat die een disciplinaire actie vragen, kan dit niet gepasseerd worden met het argument dat het doorpersoneel niet gezien is. Hiermee kan geen orde en veiligheid worden gewaarborgd binnen de inrichting. Klaagster is een rookster, was aanwezig in het betreffende compartiment en is door een medegedetineerde aangewezen alsmedeschuldig.
De verwijzing van de beklagrechter naar de brief van een medegedetineerde die voor haar onschuld pleitte, is ontvangen na afloop van de disciplinaire straf en heeft dus geen rol gespeeld bij de beslissing en kan dus ook niet door debeklagcommissie in haar oordeel worden meegewogen.

Klaagster heeft in beroep nogmaals aangegeven dat zij niet in de bus heeft gerookt, ter ondersteuning waarvan zij de brief van de medegedetineerde heeft overgelegd.

3. De beoordeling
Op grond van de artikelen 50 en 51 Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde een disciplinaire straf op te leggen indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijnmet de orde of veiligheid in de inrichting, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 50 en 51 Pbw is aangegeven dat de kring van degenen over wie een rapport kan worden opgemaakt ruimer omschreven is, dan degenen die uiteindelijk voor bestraffing in aanmerking komen. Eenambtenaar of medewerker maakt rapport op aangaande allen van wie hij vermoedt dat zij betrokken zijn bij de aldaar gemelde feiten. De directeur kan slechts hen straffen die een dergelijk feit begaan hebben. De beroepscommissie steltop basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat niet is komen vast te staan dat klaagster gedurende het transport heeft gerookt. De omstandigheden dat zij deel uit maakte van de groep waarin gerookt werd en zij zelfrookster is, zijn niet voldoende om tot strafbaar gedrag te kunnen concluderen. Reeds hierom is de bestreden beslissing van de directeur genomen op gronden die die beslissing niet kunnen dragen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 29 maart 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven