Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/3138/GA, 21 maart 2005, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/3138/GA

betreft: [klager] datum: 21 maart 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 december 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Arnhem-Zuid te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 februari 2005, gehouden in de locatie Zwolle, is gehoord klager. De directeur van de locatie Arnhem-Zuid heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen wegens kennelijke betrokkenheid bij opruiende en ordeverstorende activiteiten met het doel om het dagprogrammate verstoren, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd in de locatie Ooyerhoek te Zutphen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het voorval hield verband met de invoering van het nieuwe dagrooster. Het gaat klager er op zich niet om of hij wel of niet bestraft wordt. De aanleiding voor de bestraffing is onjuist. Klager heeft nooit aangegeven dat hij zichbezig wilde gaan houden met harde acties. Dit betreft daarom een onterecht verwijt. Klager was niet bezig met het organiseren van eventuele acties tegen het nieuwe dagprogramma. Klager heeft alleen gezegd dat, als de geluiden metbetrekking tot de invoering van dat nieuwe dagprogramma op juistheid zouden berusten, dat programma zou kunnen leiden tot een verstoorde relatie tussen de directeur en de gedetineerden. Toen de volgende dag een aantal gedetineerdenwerd overgeplaatst, heeft klager de directeur naar de reden voor die overplaatsing gevraagd. Deze heeft tegenover klager aangegeven dat dit niets te maken had met eerdere acties maar dat er andere redenen waren. Klager heeft daargenoegen mee genomen en heeft een en ander aan zijn medegedetineerden verteld, meer niet. Klager is van mening dat hij verkeerd bejegend is door de directeur. Hij trachtte met de directeur een dialoog aan te gaan om de oneffenhedenuit het nieuwe rooster verwijderd te krijgen. Er zou nog overleg met de gedetineerdencommissie (Gedeco) plaats moeten vinden. Op dat moment was er nog geen Gedeco in Arnhem maar klager handelde in zijn hoedanigheid van woordvoerdervan die nog op te richten Gedeco. Klager heeft het verhaal over het nieuwe rooster neutraal overgebracht en aan de gedetineerden geadviseerd om de Gedeco in te schakelen. Het verhaal van de verslagleggende penitentiairinrichtingswerkers (p.i.w.-ers) is onjuist. Mogelijk hebben zij iets gehoord en hebben zij daaruit de verkeerde conclusies getrokken. Toen klager de onderhavige ordemaatregel opgelegd kreeg is hem geen verslag aangezegd. Ook is hijvoorafgaand aan die oplegging niet gehoord door de directeur. Klager verbleef in zijn cel en kreeg te horen dat hij overgeplaatst zou worden. Toen hij zijn celdeur opende kwam er een intern beveiligingsteam (IBT), werd hij uit zijncel gehaald en onder dwang naar een strafcel overgebracht. De directeur deelde klager toen de reden van de overplaatsing mede. Aan klager werd daarbij niet de gelegenheid geboden om zijn kant van het verhaal te vertellen. Dit was deeerste keer dat hem een ordemaatregel werd opgelegd. Klager verbleef op dat moment al drie maanden in Arnhem-Zuid.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt (schriftelijk) toegelicht.
Anders dan klager is de directeur van mening dat er ten tijde van het oplegging van de onderhavige ordemaatregelen wel degelijk sprake was van een dusdanig gespannen sfeer in de inrichting dat deze elk moment kon escaleren. Om diereden waren toen veertig leden van het IBT in de inrichting ingezet.

3. De beoordeling
Anders dan door klager is aangevoerd, acht de beroepscommissie aannemelijk dat de situatie in de inrichting ten tijde van het opleggen van de onderhavige ordemaatregelen zodanig was, dat dit de oplegging van die ordemaatregelen opzich had kunnen rechtvaardigen. Om tot de oplegging van een ordemaatregel over te kunnen gaan, moet er evenwel zijn voldaan aan een aantal formele eisen. Klager heeft aangevoerd dat hem geen verslag is aangezegd en dat hij niet doorde directeur is gehoord naar aanleiding van dat verslag, alvorens de bestreden ordemaatregel aan hem is opgelegd. De directeur heeft in zijn beschikking met betrekking tot de oplegging van die ordemaatregel aangegeven dat hij diebeslissing heeft genomen naar aanleiding van een op 6 oktober 2004 opgemaakt verslag. Uit dat verslag blijkt evenwel niet, anders dan in artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald, dat dit verslag aan klager is aangezegd. Dat iseen formeel gebrek, op grond waarvan het beklag reeds gegrond had moeten worden verklaard. Vervolgens heeft de directeur op 6 oktober 2004 een tweetal beslissingen genomen, welke beide zien op de onderhavige ordemaatregel. Blijkensde schriftelijke neerslag van die beslissingen zou de directeur in het ene geval klager wel en in het andere geval niet gehoord hebben. Nu klager gemotiveerd heeft bestreden door de directeur te zijn gehoord en de directeurdaaromtrent niets heeft aangevoerd, acht de beroepscommissie in dit geval voldoende aannemelijk dat klager niet is gehoord alvorens hem de onderhavige ordemaatregel is opgelegd. Nu een dergelijk horen op grond van het bepaalde inartikel 57, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pbw, verplicht is, levert dit gebrek eveneens reden op om het beklag gegrond te verklaren. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient –om formele redenen – alsnog gegrond te worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 maart 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven