Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0003/JA, 9 maart 2005, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3/JA

betreft: [klager] datum: 9 maart 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1988], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 december 2004 van de beklagrechter bij de Rijksinrichting voor jongens Den Hey – Acker, locatie De Leij te Vught,

evenals van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2005, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder, is klager gehoord.
De directeur van de locatie De Leij is niet ter zitting verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft beperking van het recht om ten minste twaalf uur per dag aan groepsactiviteiten te kunnen deelnemen, door klager op 25 november 2004 - in afwijking van het normale dagprogramma - in te sluiten in zijn kamer van14.00 uur tot 15.15 uur.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Gewoonlijk mochten wij sporten als er lessen uitvielen. Die dag hebben wij ook gevraagd of we mochten gaan voetballen. Dit kon niet. Wij hebben geen uitleg gekregen. Als tevoren was uitgelegd dat de teams moesten vergaderen èn dedocenten een studiedag hadden dan zou ik hebben begrepen en geaccepteerd dat ik in mijn kamer moest blijven.
De directeur heeft in beklag en beroep aangevoerd dat sprake was van een bijzondere situatie en dat er éénmalig een inbreuk op het dagprogramma werd gemaakt. Dit is echter niet juist. Ik heb later nog een aantal keren meegemaakt datwij minder dan 12 uren per dag in de groep konden zijn. Dit is de reden dat ik beroep heb ingesteld.
Ik wil graag dat de beroepscommissie uitspraak doet; aan een tegemoetkoming heb ik geen behoefte.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet nader toegelicht.
Tegenover de beklagcommissie is -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de langere insluiting op die donderdagmiddag niet onredelijk was, omdat de jeugdigen op de overige vier werkdagen 45 minuten langer dan het voorgeschreven minimumvan 12 uren per dag in de groep kunnen zijn. De teams vergaderen wekelijks vijf kwartier op donderdagmiddag. De jeugdigen worden normaliter tijdens deze afwezigheid van de groepsleiders niet ingesloten, maar worden dan opgevangendoor de docenten. Op 25 november 2004 waren de docenten echter afwezig, wegens een studiedag. In verband met de agenda van de teamvergadering werd het wenselijk geacht dat alle groepsleiders bij die vergadering aanwezig waren. Doorde personele onderbezetting was er geen andere mogelijkheid dan de jeugdigen tijdens deze vergadering in te sluiten in hun kamer. Zodanige insluiting komt sporadisch voor.

3. De beoordeling
Het beroep is bij het secretariaat van de beroepscommissie binnengekomen op de elfde dag na de datum waarop de beklagrechter de uitspraak mondeling aan klager heeft medegedeeld. De beklagrechter heeft tegen klager gezegd dat deberoepstermijn veertien dagen is. Dit is onjuist. Op grond van artikel 74, eerste lid, Bjj moet het beroep binnen zeven dagen worden ingesteld. Deze termijn begint op de dag die volgt op de datum waarop de uitspraak mondeling aanklager is medegedeeld.
Het overschrijden van de beroepstermijn kan klager in dit geval niet worden tegengeworpen en dit betekent dat de beroepscommissie het beroep zal behandelen.

Krachtens artikel 22 Bjj verblijven jeugdigen in groepen en nemen deel zij aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste twaalf uren in de week en ten minste acht en een half uren per dag gedurende het weekeinde.
De beroepscommissie acht het een primaire taak van de directie te zorgen dat de groepsactiviteiten goed verlopen en daar hoort bij dat dagelijks een activiteitenprogramma wordt uitgevoerd dat voldoet aan het bepaalde in artikel 22Bjj. Slechts in uiterste noodzaak acht de beroepscommissie insluiting in de kamer in afwijking van het voormelde minimum aan groepsactiviteiten aanvaardbaar.
Aannemelijk is dat op 25 november 2004 het dagprogramma zodanig is gewijzigd dat klager (en zijn groepsgenoten) vijf kwartier minder dan het wettelijk minimum aantal uren aan groepsactiviteiten heeft (hebben) kunnen deelnemen.
De beslissing tot deze afwijking van het activiteitenprogramma acht de beroepscommissie, alle belangen en omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, niet aanvaardbaar. De beroepscommissie kan niet vaststellen dat er sprakewas van een plotselinge overmachtsituatie, waarin de directie gedwongen was de jongens in te sluiten. De studiedag van de docenten moet immers voorzienbaar worden geacht, nu van het tegendeel niet is gebleken. Ook is nietaannemelijk gemaakt dat het onmogelijk was de teamvergadering van die week op een ander moment te houden, dan wel anders in te richten.

Het voorgaande leidt er toe dat het beroep gegrond zal worden verklaard, dat de beslissing van de beklagrechter niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond zal worden verklaard. Er zijn geen redenen om aan klager eentegemoetkoming toe te kennen. Daarbij neemt de beroepscommissie allereerst in aanmerking dat klager heeft gezegd daaraan geen behoefte te hebben.

Klager heeft bij de behandeling van dit beroep ook aangevoerd dat hij in het najaar van 2004 vaker dan deze ene keer in zijn kamer ingesloten is geweest in afwijking van het dagprogramma. De beroepscommissie kan deze nieuwe klachtniet bij haar oordeel betrekken; klager had hierover eerst beklag moeten doen bij de beklagcommissie.

Overigens betreurt de beroepscommissie dat klager kennelijk geen of onvoldoende uitleg heeft gekregen over de reden voor insluiting in zijn kamer.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en prof. dr. J. Junger-Tas, leden, bijgestaan door mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 9 maart 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven