Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0291/GV, 7 maart 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/291/GV

betreft: [klager] datum: 7 maart 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Bos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 februari 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het is niet juist dat het advies van de inrichting negatief is. In het advies vannovember 2004 wordt door het b.s.d. van de p.i. Haaglanden aangegeven dat klager met ingang van 4 februari 2005 in aanmerking kan komen voor algemeen verlof. Als zowel het openbaar ministerie als de inrichting van mening was geweestdat het verlof niet zou moeten worden verleend, dan had de directeur van de inrichting de verlofaanvraag afgedaan ingevolge artikel 17, eerste lid onder a, Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. De Regeling schrijft nietvoor dat de politie terzake van de verlofaanvraag dient te worden geraadpleegd. Gesteld wordt dat het advies van het openbaar ministerie negatief zou zijn. Er wordt echter geen enkele mededeling gedaan over de inhoud van het adviesen op basis van welke gronden er negatief wordt geadviseerd. De selectiefunctionaris kan niet volstaan met een enkele verwijzing naar een negatief advies, omdat klager zich tegen deze stelling niet kan verweren. De beslissing isderhalve ondeugdelijk gemotiveerd en voldoet niet aan de algemene rechtsbeginselen. Klager is onbekend in Hilversum en betwist dat er onrust zou kunnen ontstaan in die gemeente door aan hem verlof te verlenen. Klager voldoet aanalle voorwaarden gesteld in artikel 14, eerste lid, van de Regeling en de contra-indicaties van het derde lid van dat artikel zijn niet op hem van toepassing. Verzocht wordt om klager in de gelegenheid te stellen om het beroep nadermondeling toe te lichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Door de inrichting, het openbaar ministerie en de politie is negatief geadviseerd. De inrichting heeft negatief geadviseerd omdat klager zich van 26 augustus 2002 tot 28 januari 2003 heeft onttrokken aan detentie. Voorts is sprakevan openstaande strafzaken en staat klager vermeld op lijst II wegens liquidatiegevaar. De politie heeft negatief geadviseerd omdat klager veel antecedenten heeft op het gebied van vermogensdelicten, opiumwetdelicten alsmede op hetgebied van vuurwapens en bekend staat als vuurwapengevaarlijk. Het verlenen van verlof houdt het risico in dat klager tijdens dat verlof wederom een dergelijk strafbaar feit zal plegen. Het openbaar ministerie heeft geadviseerd hetverzoek af te wijzen in verband met de te verwachten onrust. Het betreft klagers eerste verlofaanvraag,welke gelet op artikel 17, eerste lid aanhef en onder a., van de Regeling inderdaad door de directeur afgedaan had kunnen worden,gezien het feit dat zowel het openbaar ministerie als de directeur van mening zijn dat het verlof niet moet worden verleend. Desondanks is ervoor gekozen om de beslissing aan de Minister te laten. Artikel 17, eerste lid aanhef enonder a., van de Regeling sluit dit ook niet uit.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Scheveningen Noord te Den Haag, de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag en de politie district Hilversum hebben negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens onder meer opzetheling meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Aansluitenddient hij een gevangenisstraf van 21 dagen en een gevangenisstraf van 4 maanden te ondergaan in verband met onder meer verduistering. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 januari 2006. Aansluitend dienthij eventueel een subsidiaire hechtenis van vijf dagen en 28 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager heeft zich eerder tijdens deze detentie vanaf augustus 2002 tot 28 januari 2003 onttrokken aan detentie. Voorts staan er twee strafzaken tegen klager open en staat hij in verband met liquidatiegevaar vermeld op lijst II vanvlucht- en gemeengevaarlijke gedetineerden. De politie Hilversum heeft in verband met de aard van klagers strafrechtelijke antecedenten negatief geadviseerd terzake van verlofverlening. Ook het openbaar ministerie en de inrichtinghebben negatief geadviseerd. Genoemde negatieve adviezen maken deel uit van de stukken in de onderhavige procedure en een afschrift daarvan is toegezonden aan klager en de raadsvrouw.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a., b., d., h. en i., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven