Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2685/GM, 7 maart 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2685/GM

betreft: [klager] datum: 7 maart 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Tilburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 oktober 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie, alsmede de op 2 februari 2005 ontvangen nadere informatie van klager.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 januari 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Tilburg is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het ongedateerde verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het niet verkrijgen van medicatie na klagers overplaatsing naar de p.i. Tilburg.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Tijdens zijn verblijf in de p.i. Vught stond klager onder medische behandeling. Nadat hij was overgebracht naar de p.i. Tilburg heeft hij gedurende een periode van zes weken geen medicijnen ontvangen, hoewel de arts aldaar van zijnmedische situatie op de hoogte moest zijn.

De inrichtingsarts heeft in beroep aangegeven niet goed te weten wat de reden van het beroep is. Zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, heeft hij niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klageris al langere tijd bekend met M. Bechterew waarvoor hij in periodes dat de pijn toeneemt NSAID’s voorgeschreven krijgt.
Thans krijgt hij één maal daags 50 mg diclofenac en één maal daags 40 mg pantazol. Verder is het ziektebeeld rustig en stabiel. Meer valt er op dit moment niet te doen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat klager lijdt aan Bechterew, een evidente reumatische aandoening die medicatie verdient. Op 1 juli 2004 kwam hij in de p.i. Tilburg. Op 12 juli 2004 kreeg hij naproxenvoorgeschreven. Eerst op 27 juli 2004 is, op uitdrukkelijk verzoek van klager, contact gezocht met de medische dienst van de p.i. Vught, teneinde informatie te verkrijgen over de medicatie die klager aldaar voorgeschreven hadgekregen. Tot 10 augustus 2004, zo blijkt uit het medisch dossier, verliepen de contacten tussen klager en de inrichtingsarts moeizaam. Pas op die datum is klager medicatie voorgeschreven, die -gelet op klagers aandoening- in zijnsituatie wenselijk was. Niet valt in te zien waarom de voorgeschreven medicatie na klagers overplaatsing niet gecontinueerd kon worden. Van enige noodzaak om af te wijken van hetgeen aan klager in de p.i. Vught door de medischedienst was voorgeschreven is niet gebleken. Dit klemt te meer nu de inrichtingsarts van de p.i. Vught, op uitdrukkelijk verzoek van klager, eerst na 27 dagen contact heeft opgenomen met de medische dienst van de p.i. Vught.
De beroepscommissie is gelet op voorgaande van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Klager zal ten laste van de p.i. Tilburg de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Tilburg toekomende tegemoetkoming op
€ 50,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 maart 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven