Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0151/GV, 15 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/151/GV

betreft: [klager] datum: 15 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 januari 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten. Klager heeft een nadere toelichting gegeven, welke op 14 februari 2005 bijde Raad is ontvangen. De nadere toelichting van klager is ter kennisneming aan de selectiefunctionaris gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De informatie van de selectiefunctionaris is onjuist. Er zijn fouten gemaakt metklagers verlofdata en mogelijke aantallen aan te vragen verloven. De selectiefunctionaris heeft aangegeven niets te weten van eerdere afwijzingen op verlofaanvragen. Als selectiefunctionaris behoort hij op de hoogte te zijn van allegegevens. Ook heeft de selectiefunctionaris ten onrechte aangegeven dat klager pas na 4 januari 2005 een verlofaanvraag zou hebben ingediend. Dat is onjuist, uit navraag is gebleken dat klagers verzoek om verlof al op 23 december2004 bij de selectiefunctionaris was ingekomen. Klager is het voorts ook niet eens met de inrichtingsrapportages. Klager heeft ruim een maand voor de gewenste verlofdatum zijn aanvraag ingediend en op die aanvraag is pas de maand nade verzochte datum afwijzend beslist. De afwijzing is gebaseerd op een tweetal gronden. De eerste grond, het negatieve advies van de politie, kan geen reden zijn voor de afwijzing van het verzoek. De politie heeft geen taak om hetdetentieverloop te onderzoeken. Toch geeft de politie als reden voor het negatieve advies dat klager eerder niet is teruggekeerd van een strafonderbreking. Terzake van dat niet terugkeren van een strafonderbreking is klageroverigens al gesanctioneerd door een strafoverplaatsing en het niet verlenen van verlof. Vervolgens zijn twee verzoeken om incidenteel verlof afgewezen. Die afwijzingen zijn niet geschied omdat klager niet was teruggekeerd van eenstrafonderbreking maar om andere reden. Klager is van mening dat het dan niet aangaat om bij het vierde verzoek om verlof dat niet-terugkeren weer als reden voor een afwijzing op te voeren. Voorts is in de onderhavige afwijzing alsreden opgenomen dat klager zich niet veilig zou voelen in de inrichting, waardoor de kans groot en aannemelijk wordt geacht dat hij niet zal terugkeren van verlof. Klager is het niet eens met die reden. Allereerst betreft het hieronjuiste en niet-recente informatie. Klager heeft enige tijd niet deelgenomen aan de arbeid omdat hij bedreigd leek te worden door een medegedetineerde. Klager wil evenwel weer aan de arbeid deelnemen en is verder ook niet bedreigdof provocerend benaderd. Dit kan dus ook geen reden zijn voor een afwijzing. Buiten dat de gronden de afwijzende beslissing niet kunnen dragen, speelt ook nog de omstandigheid dat klager in de laatste week van november 2004 hetonderhavige verlof heeft aangevraagd. Het betrof een aanvraag voor verlof tijdens de kerstdagen van 2004, met als alternatieve verlofdatum de jaarswisseling 2004/2005. Het verzoek is pas ongeveer één maand na de aangevraagdeverlofdatum behandeld en afgewezen. Klager vindt dit kwalijk en is van mening dat deze omstandigheid bij de beoordeling van het beroep moet worden meegewogen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens zijn huidige detentie een strafonderbreking gekregen in de periode van 25 juni 2004 tot 9 juli 2004. Daarvan is klager niet teruggekeerd. Hij is pas op 30 augustus 2004 opnieuw aangehouden. Blijkens derapportage heeft klager voorafgaand aan dit verzoek een eerder verzoek om algemeen verlof gedaan, dat door de directeur van de inrichting waar hij toen verbleef is afgewezen, omdat – mede vanwege zijn onttrekking aan detentie – devroegst mogelijke verlofdatum nog niet was aangebroken. Daarbij is klagers onttrekking aan zijn detentie in de afwegingen die tot een afwijzing van dat verzoek leidden, betrokken. Het onderhavige verzoek is door klager ingediend bijhet bureau selectie en detentiebegeleiding (b.s.d.) en had betrekking op verlof tijdens de kerstdagen van 2004 dan wel tijdens de jaarwisseling van 2004 naar 2005. Alvorens het b.s.d. dat verzoek inhoudelijk heeft behandeld, iskennelijk gewacht totdat de politie en het openbaar minister zouden hebben gereageerd op een verzoek om advies op het verlofverzoek. Die adviezen kwamen bij de inrichting binnen op respectievelijk 4 januari 2005 en 24 december 2004.Om die reden kon op het verzoek van klager niet worden beslist voor de verzochte verlofdata.
Omdat het openbaar minister positief adviseerde ten aanzien van klagers verzoek en de inrichting negatief adviseerde, is het verzoek ter verdere behandeling doorgezonden naar de Minister. Daarbij is over het hoofd gezien dat, nu hetopenbaar ministerie positief heeft geadviseerd, de directeur beslissingsbevoegd was. Dat was slechts anders geweest indien ook het openbaar ministerie negatief had geadviseerd.
Aangezien de aanvraag om advies van het openbaar ministerie niet vergezeld is gegaan van de informatie omtrent het niet terugkeren na een strafonderbreking, is het advies van het openbaar ministerie in dit geval, volgens deselectiefunctionaris, niet gebaseerd op inhoudelijke gronden en feiten. Door de inrichting is voorts negatief geadviseerd op grond van het feit dat klager zich niet veilig zou voelen in de inrichting, waardoor er geen vertrouwenbestaan dat klager terug zou keren van een verleend verlof.
Om voornoemde redenen is klagers verzoek afgewezen. Namens de minister is daarbij nog medegedeeld dat de eerdere afwijzingen van incidenteel en algemeen verlof niet bekend waren bij de Minister en om die redenen geen rol hebbengespeeld bij de beoordeling van het onderhavige verzoek. Namens de minister wordt voorts nog medegedeeld dat er geen termen aanwezig geacht worden voor een eventuele toewijzing van een tegemoetkoming.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat er geen vertrouwen bestaat in een goed verloop van het verlof. Met name bestaat de vrees dat klager na afloop van het verlofniet zal terugkeren naar de inrichting.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlening van algemeen verlof.
De politie Noord-Holland Noord heeft geadviseerd het verzoek om algemeen verlof af te wijzen.

3. De beoordeling
Klager is gedetineerd in verband met de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een jaar. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van twee weken te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 8 april 2005.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal twee verlofaanvragen indienen.

Hoewel in beginsel de directeur bevoegd is om te beslissen op een verzoek om algemeen verlof als het onderhavige, beslist de directeur namens de Minister. Dat houdt in dat ook de Minister zelf bevoegd is om die beslissing te nemen,hetgeen in het onderhavige geval ook is geschied. De omstandigheid dat de Minister in dit geval heeft beslist, is daarom geen reden voor een gegrondverklaring van het beroep.

Ook het tijdsverloop, gelegen tussen het indienen van het verzoek en de uiteindelijke beslissing van de Minister, geeft geen aanleiding om tot een gegrondverklaring van het beroep te komen. Bij de beoordeling van verzoeken als hetonderhavige moet van verschillende zijden advies en informatie worden opgevraagd. Hoewel het langere tijd heeft geduurd alvorens die adviezen en informatie werden ontvangen, kan dat in dit geval niet aan de Minister worden verweten.

Blijkens de ontvangen inlichtingen en adviezen is klager tijdens een eerder hem verleende strafonderbreking na afloop daarvan niet teruggekeerd in de inrichting. Deze omstandigheid, bezien in samenhang met – zoals uit het advies vande inrichting kan blijken – de omstandigheid dat er rond de data waarop om verlof was verzocht, sprake was van een kennelijk bedreigende situatie voor klager in de inrichting, maakt het gebrek aan vertrouwen in een goed verloop vanhet verlof voldoende aannemelijk. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het niet-negatieve advies van het openbaar ministerie,een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeldin artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 februari 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven