Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2494/GA, 3 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Uitspraak

nummer: 04/2494/GA

betreft: [klager] datum: 3 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Amerswiel te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak van 14 oktober 2004 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is [...], unit-directeur bij voormelde locatie gehoord.
Klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet toestaan van een belregeling.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klaagster
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op grond van het bepaalde in de huisregels kan een gedetineerde een medegedetineerde bellen mits er sprake is van een aantoonbare levenspartner. Als het toestaan van een dergelijke belregeling geen verdere gevolgen zou hebben, zoude inrichting niet zo heel moeilijk doen. Een dergelijke toestemming zou evenwel grote financiële gevolgen kunnen hebben. In een dergelijk geval zouden wij immers ook omgekeerd bezoek e.d. moeten toestaan. Klaagster stelt weliswaardat er sprake zou zijn van een lat(living apart together)-relatie. Dat is voor ons niet controleerbaar. De omstandigheid dat klaagster in een andere inrichting wel zou hebben mogen bellen met die persoon, is geen reden om dat ook inAmerswiel toe te staan. In individuele gevallen wordt ook in Amerswiel wel toestemming gegeven is. In de onderhavige zaak stelt klaagster evenwel eisen en dat gaat de directeur te ver. In Amerswiel verblijven tachtig gedetineerden.Daarvan heeft een klein aantal een belregeling. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een aantoonbare levenspartner c.q. duurzame relatie, wordt materieel gekeken naar de relatie. De inrichting stelt daarbij de eis vanbijvoorbeeld een gezamenlijk woonadres. De enkele verklaring van een brigadier van politie dat er sprake zou zijn van een relatie tussen klaagster en die medegedetineerde is voor de directeur onvoldoende.

Klaagster heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht. Dat standpunt luidde – zakelijk weergegeven –:
Klaagster heeft getracht aan te tonen dat zij en de betreffende gedetineerde moeten worden gezien als levenspartners. Daartoe is aangevoerd dat klaagster en die medegedetineerde een lat-relatie hebben. Om die reden voeren klaagsteren haar partner geen gezamenlijke huishouding. Ter ondersteuning van die relatie heeft klaagster bij de beklagcommissie een verklaring van een brigadier van politie Hollands Midden d.d. 7 juli 2004 ingebracht, waarin deze verklaartdat uit onderzoek is komen vast te staan dat klaagster en haar partner een relatie hebben sedert oktober 2001.

3. De beoordeling
Artikel 39, eerste lid, Pbw kent een gedetineerde het recht toe om telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De wet kent de gedetineerde niet het recht toe om te telefoneren met medegedetineerden.
De huisregels van de inrichting (6.3.9.1.) verschaffen een beperkte mogelijkheid voor telefoongesprekken tussen gedetineerden: ”U mag echter niet met medegedetineerden telefoneren, behalve met de aantoonbare levenspartner en familiein de eerste en tweede graad.”
Ingevolge de huisregels wordt van de gedetineerde die een verzoek doet om te mogen bellen met een medegedetineerde gevraagd aan te tonen dat die medegedetineerde een levenspartner is. Het begrip levenspartner is in de huisregelsniet nader omschreven.
In het normale spraakgebruik is een levenspartner iemand waarmee men het leven deelt. Bij huwelijk en samenlevingscontract is in ieder geval sprake van levenspartners. In andere gevallen drukken de huisregels uit dat nadere gegevensnoodzakelijk zijn nu wordt gesproken van een aantoonbare levenspartner.

De vraag staat centraal of de directeur, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van een levenspartner. Hoewel op zich – daarbij mede gelet opde hiervoor genoemde verklaring van de brigadier van politie Hollands Midden d.d. 7 juli 2004 – aannemelijk wordt geacht dat tussen klaagster en de betreffende gedetineerde een affectieve relatie bestaat en een dergelijke relatieeen duidelijke aanwijzing kan opleveren om te worden aangemerkt als levenspartners, is de beslissing van de directeur om hen niet als zodanig aan te merken niet onredelijk. Aanwijzingen dat een partner aangemerkt kan worden alslevenspartner en dus als iemand waarmee het leven wordt gedeeld zijn ondermeer gelegen in gezamenlijke huisvesting en huishouding. Nu daarvoor geen aanwijzingen bestaan, is de beslissing van de directeur niet onredelijk ofonbillijk.
Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, L. Diepenhorst en mr. H.B. Greven, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 februari 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven