Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2893/GA, 24 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2893/GA

betreft: [klager] datum: 24 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 november 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Wolvenplein te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het tot twee maal toe niet voldoen aan de verplichting van artikel 18c van de Pbw, te weten de periodieke zesmaandelijkse evaluatie van het plan van opvang per 31 januari 2004 en 31 juli 2004.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagrechter is bij zijn beoordeling uitgegaan van een beslissing van de directeur. Dit is onjuist, klagers recht op een zesmaandelijkse evaluatie is tot twee maal toe geschonden. Klager stelt dat hij tijdig beklag heeftingediend. Klager heeft namelijk eerst willen wachten op de uitspraak van de beroepscommissie in een soortgelijke zaak, waarbij het onderliggende beklag gegrond was verklaard. Ook heeft de beklagrechter slechts de eerste verplichteevaluatie bij zijn beoordeling betrokken terwijl er – zoals klager in zijn klaagschrift heeft aangegeven – op 31 juli 2004 ook een evaluatie had moeten zijn geschied, welke niet heeft plaatsgevonden.

De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

3.
De beoordeling
Nu de beklagrechter in zijn uitspraak enkel de klacht heeft beoordeeld voor zover deze ziet op het op 31 januari 2004 niet hebben geëvalueerd van klagers opvang en het tweede deel van de klacht, te weten het niet hebben geëvalueerdvan klagers opvang per 31 juli 2004, niet heeft beoordeeld, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag in volle omvang beoordelen.

Hoofdstuk IVA van de Pbw, waarin een aantal bijzondere bepalingen met betrekking tot veroordeelden tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden zijn opgenomen, is bij Besluit van 22 september 2004(inwerkingtreding op 1 oktober 2004, Stb. 2004, 472) gewijzigd in die zin dat daarin thans de bijzondere bepalingen met betrekking tot veroordeelden tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zijnopgenomen. Nu de bepaling van artikel 18c van de Pbw daarbij inhoudelijk niet is gewijzigd, is die bepaling onverkort van toepassing.
Artikel 18c van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –:
”-1. De gedetineerde heeft recht op een periodieke evaluatie door de directeur van het verloop van de opvang. Deze evaluatie vindt ten minste eens per zes maanden plaats.”

Klager stelt op 31 juli 2003 in het kader van een aan hem opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden in de locatie Wolvenplein, welke inrichting toen was bestemd voor de opvang vanverslaafden, te zijn geplaatst. Daaruit kan volgen dat uiterlijk 31 januari 2004 en steeds zes maanden daarna, het verloop van de opvang van klager door de directeur had moeten zijn geëvalueerd. Die evaluatie dan wel het uitblijvendaarvan is een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, waartegen beklag open staat. Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw, dient een dergelijk beklag uiterlijk op de zevende dag nadie waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van die beslissing te worden ingediend. Een na afloop van die termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat degedetineerde in verzuim is geweest.
De betreffende evaluaties hadden op respectievelijk 31 januari 2004 en 31 juli 2004 plaatsgevonden moeten hebben. Het klaagschrift dateert van 25 oktober 2004 en dus ruim na de wettelijke termijn van zeven dagen. Klager heeftaangevoerd dat die overschrijding van de termijn gerechtvaardigd moet worden geacht omdat klager het oordeel van de beroepscommissie in een soortgelijke zaak (met kenmerk 04/ 1954/GA d.d. 18 oktober 2004) heeft afgewacht en binnenzeven dagen daarna beklag heeft ingesteld. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager niet in verzuim is geweest.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de beroepscommissie tot het oordeel dat klager zijn klaagschrift (ten aanzien van beide beslissingen van de directeur) niet tijdig heeft ingediend en dat hij dus niet-ontvankelijk moetworden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en zij verklaart klager niet-ontvankelijk in beide onderdelen van zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven