Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/3084/GV, 17 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/3084/GV

betreft: [klager] datum: 17 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 december 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers twee eerdere verlofaanvragen zijn ook al afgewezen. Klager komt in beroepomdat hem werd medegedeeld dat de eerdere twee afwijzingen zogenaamde standaardafwijzingen zouden zijn. Klager weet dat hij opnieuw een verzoek om algemeen verlof kan indienen maar ziet dit als een heilloze weg nu hij niet bekendis met de gronden voor de eerdere afwijzingen. Klager heeft met name beroep ingesteld om de redenen voor die afwijzingen te achterhalen

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft voor de derde keer algemeen verlof aangevraagd. De afwijzing is gebaseerd op gemotiveerde adviezen van het openbaar ministerie (o.m.), de politie en de directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Van klager isbekend dat hij gezocht wordt in het criminele circuit, waarbij sprake is van represaillemaatregelen in de vorm van liquidaties. Klager is bekend met de omstandigheid dat zijn veiligheid in het geding is en dat er eenlevensbedreigende situatie ontstaat, zodra hij zich buiten de poort van de locatie Zuyder Bos begeeft. Het is zeer aannemelijk dat klager zich tegen mogelijke aanslagen zal beveiligen en daarbij strafbare feiten zal kunnen gaanplegen. Bij klager is sprake van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. Klager moest een eerdere gevangenisstraf nog ondergaan en heeft zich toen schuldig gemaakt aan de strafbare feiten waarvoor hij thans gedetineerd is.Bij de afwijzende beslissing is mede de positie van klager tijdens zijn detentie in ogenschouw genomen. Klager wordt door zijn medegedetineerden duidelijk als leider gezien en door het personeel als zodanig ervaren. Klager weetzaken naar zijn hand te zetten zonder zelf veel risico’s te nemen. Zeer aannemelijk wordt geacht dat klager zaken weet te regelen om zijn levensbedreigende situatie te voorkomen. Daarbij kan het plegen van strafbare feiten nietworden uitgesloten. Verwezen wordt naar klagers detentieverleden, zijn veroordeling terzake van overtreding van het bepaalde in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en de adviezen van het o.m. en de politie. Gelet op hetvoorgaande heeft de Minister onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van een (algemeen) verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Gravenhage heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van klagers verlofverzoek. Aangegeven wordt (onder meer) dat er een reële kans bestaat dat klager tijdens zijn verlof hetslachtoffer zal worden van een represaille-actie. Omdat klager bekend is met dit gegeven bestaat de kans dat klager zich aan de verdere detentie zal onttrekken teneinde zich tegen die represaille-actie(s) te beveiligen. Daarbijwordt het plegen van strafbare feiten (ter beveiliging) niet uitgesloten.
De politie Amsterdam-Amstelland heeft eveneens negatief geadviseerd. Aangegeven is daarbij dat het grote risico inzake een liquidatie van klager en zijn – ter voorkoming daarvan – eventuele ontsnapping als ernstig moeten wordenbeschouwd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden met aftrek, wegens
– kortweg – overtreding van het bepaalde in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en het medeplegen van overtredingen van het bepaalde in artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd. Aansluitend dient hij eengevangenisstraf van drie jaar en zes maanden te ondergaan, wegens het medeplegen van overtredingen van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30juni 2005.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie acht enerzijds voldoende aannemelijk dat er een reële dreiging bestaat dat klager, indien hij buiten de inrichting zou verblijven, het slachtoffer kan worden van verregaande represaillemaatregelen. Daarbij moetniet uitgesloten worden geacht dat klager, ter afwering van die dreiging en gelet op zijn verleden terzake van overtredingen van de Wet Wapens en Munitie, strafbare feiten zal plegen dan wel niet terug zal keren van een verleendverlof. Anderzijds onderkent de beroepscommissie het belang van klager bij een goede voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij, waarbij de (naderende) v.i.-datum een belangrijke factor is. De beroepscommissie heeft dezetegengestelde belangen tegen elkaar af te wegen. Bij die afweging weegt op dit moment de hiervoor genoemde dreiging zwaarder dan klagers belang op een voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij.
De beroepscommissie is daarom van oordeel dat voornoemde omstandigheden vooralsnog een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissingvan de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b, h en i van de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 januari 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven