Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2863/GV, 10 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2863/GV

betreft: [klager] datum: 10 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 november 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), welke op 30 november 2004 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Tegen het advies van de inrichting in is klagers verlofaanvraag afgewezen op grondvan het negatieve advies van de officier van justitie. De officier van justitie staat ver van alle positieve ontwikkelingen rond klagers persoon en heeft niet de moeite genomen om zich op de hoogte te stellen van de actuelesituatie, die heel anders is dan de situatie op 6 maart 2003, de datum waarop klager niet teruggekeerd is van verlof. In de periode van 6 maart 2003 tot 26 mei 2004, de dag van zijn aanhouding, is hij op geen enkele wijze een gevaargeweest voor de samenleving. Klagers strafrestant bedraagt nog maar vier maanden. Als hij nogmaals na verlof zou wegblijven, zou hij de hele ellende van politiebureau tot huis van bewaring nogmaals moeten doorlopen. De fout, dieklager maakte tijdens zijn vorige detentie, was te wijten aan de effecten van het ruim zes maanden gedetineerd zijn in een noodvoorziening. Klager zou zijn verlof willen aanwenden om zijn ernstig zieke broer te bezoeken. Klagervraagt zich af of het aanvaardbaar is om het risico van zijn vermeende wegblijven na verlof zwaarder te laten wegen dan het risico dat klager ontmoedigd en onvoorbereid weer in de maatschappij wordt geworpen na zijninvrijheidstelling met een vergroot risico op recidive. Het is zowel voor de maatschappij als voor klager van belang dat klagers invrijheidstelling aansluit op zijn remigratie. De politie heeft niet gereageerd op het verzoek totadvisering terzake van de verlofaanvraag. Dit kan geïnterpreteerd worden als het hebben van geen bezwaar. Klager ontvangt sinds enkele maanden begeleiding en ondersteuning van gevangenenzorg Nederland. Zij zijn positief ten aanzienvan verlofverlening. Voorts heeft klager een gratieverzoek ingediend met betrekking tot zijn strafrestant.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft deze detentie verlof genoten op 6 maart 2003 en is niet teruggekeerd van dit verlof. Op 28 mei 2004 is hij aangehouden en opnieuw gedetineerd. Klagerseerdere verlofaanvraag voor 24 augustus 2004 is op grond van de ontvluchting afgewezen. Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd terzake van dit verlof. Er bestaat geen vertrouwen in een goed verloop van dit verlof vanwegehet feit dat klager eerder niet van verlof is teruggekeerd. Klagers einddatum is 4 mei 2005. Gelet daarop wordt het nog te vroeg geacht om hem thans met verlof te laten gaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met klagers functioneren in de inrichting.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 mei 2005.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is op 6 maart 2003 niet teruggekeerd van verlof en heeft zich gedurende een periode van ruim veertien maanden aan zijn detentie onttrokken gehouden. Klager is op 28 mei 2004 aangehouden en verblijft sindsdien wederom indetentie. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie rechtvaardigen.Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting (van24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven