Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2741/GA, 13 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2741/GA

betreft: [klager] datum: 13 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 augustus 2004 van de beklagcommissie bij de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a) het niet verstrekt krijgen van kosjere boter;
b) het niet verstrekt krijgen van een toetje als dessert.

De beklagcommissie heeft het beklag wat betreft onderdeel a gegrond verklaard en aan klager geen tegemoetkoming toegekend. Het beklag wat betreft onderdeel b is door de beklagcommissie ongegrond verklaard, op de gronden als in deaangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is het er niet mee eens dat geen tegemoetkoming is vastgesteld. Hij vindt dat de beklagcommissie niet beseft wat het is om viermaanden lang droog brood zonder boter te moeten eten. Klager heeft meerdere beroepszaken in het verleden over kosjere toetjes gewonnen. Klager heeft in alle inrichtingen waar hij heeft verbleven een toetje ontvangen. Een op melkgebaseerd toetje kan twee uur na een vleesmaaltijd genuttigd worden. Klager heeft geen mogelijkheid om zelf kosjere toetjes te bestellen.

De directeur heeft daarop als volgt geantwoord. Ten aanzien van het niet verstrekken van kosjere boter merkt de directeur op dat de keuken van de inrichting de maaltijden van het Sinaï centrum betrekt. Deze organisatie verstrekt ookwekelijks de bijbehorende verstrekkingen. De enige fout die gemaakt zou kunnen zijn is dat deze verstrekking niet vanuit de keuken aan de afdeling is geleverd. Met één telefoontje had deze fout hersteld kunnen worden. De directeurmeent dat het onwaarschijnlijk is dat klager vier maanden lang geen boter heeft gekregen. Gebleken is dat klager momenteel de boter wekelijks geleverd krijgt.

3. De beoordeling
Wat betreft onderdeel a is het beroep gericht tegen het niet verstrekken van een tegemoetkoming na gegrondverklaring van het beklag. De beroepscommissie overweegt hieromtrent het volgende. Indien de rechtsgevolgen van eenvernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. Als maatstaf daarvoor kunnen dienen heteventueel gederfde loon en de gemiste faciliteiten. Genoemd ongemak bestond voor klager uit het gedurende vier maanden niet verstrekt krijgen van kosjere boter. Omtrent de duur van dit ongemak kan de beroepscommissie de directeurvolgen in zijn standpunt dat klager op eenvoudige wijze dit ongemak had kunnen herstellen indien hij dit tijdig aan de keuken had doorgegeven. Het vorenstaande afwegende is het niet toekennen van een tegemoetkoming juist. Het beroepzal dan ook in zoverre ongegrond worden verklaard.
Wat betreft onderdeel b overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de stukken is
gebleken dat aan klager kosjere maaltijden worden verstrekt en dat bij deze maaltijden ook
overigens kosjere verstrekkingen worden gedaan. Het is een algemeen geaccepteerde wijze
van handelen om ter naleving van de joodse spijswetten een stuk fruit als dessert te
nuttigen. Een dergelijke verstrekking is conform de richtlijnen met betrekking tot Joodse
ingeslotenen in justitiële inrichtingen (d.d. 9 januari 2001, kenmerk 5063490/00/DJI).
Onderdeel 1.2 van de richtlijn bepaalt over de wijze van verstrekking dat bij een
vleesmaaltijd geen melkproducten verstrekt mogen worden. Het is de directeur niet aan te rekenen dat mogelijk daardoor het eten minder gevarieerd is. Gelet op het vorenstaande is
de beslissing van de directeur om aan klager geen toetje te verstrekken niet in strijd met de
wet en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk en onbillijk.
Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en b ongegrond, en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 13 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven