Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2283/GA, 13 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2283/GA

betreft: [klager] datum: 13 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 september 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2004, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het tijdens bezoek in diskrediet brengen van de directie en een staflid en het opdracht geven tot het plaatsen van ernstig beschadigende teksten opinternet;
b. een ordemaatregel van ontzegging van bezoek voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie maanden, wegens het tijdens bezoek in diskrediet brengen van de directie en een staflid enhet opdracht geven tot het plaatsen van ernstig beschadigende teksten op internet; en
c. een ontzegging van de toegang tot de inrichting van een met name genoemde bezoekster van klager, voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens het bezoek gesproken met zijn bezoekers. Daarbij is gesproken over de inhoud van een internetsite. Aan klagers bezoekers is vervolgens een bezoekontzegging van drie maanden opgelegd. Die is daarna nog eensverlengd. Klager is het niet eens met de beslissingen van de directeur. Andere gedetineerden mogen wel contacten onderhouden met derden. Klager niet. Hij is daarom van mening dat er sprake is van willekeur van de kant van dedirecteur. Klager zou eigenlijk wel willen dat zijn website stopt. Hij ondervindt er alleen maar last van. Het probleem is alleen dat alle contacten naar buiten worden tegengehouden en klager die site dus niet kan laten stoppen.Klager is het overigens niet eens met de stelling van de directeur dat het meewerken aan een website gelijk zou staan aan het hebben van contacten met de pers.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zich tijdens het bezoek van twee bezoekers zeer onheus gedragen met betrekking tot medewerkers van de inrichting. De directeur verwijst naar het betreffende verslag d.d. 15 juni 2004. Naar aanleiding daarvan is aanklager de onderhavige maatregel van een bezoekontzegging opgelegd. Aan klagers bezoekster [...]. is op een later tijdstip ook nog eens afzonderlijk een bezoekontzegging voor de duur van drie maanden opgelegd. Klager heeft, met debedoeling om zijn website te voeden, met die [bezoekster] contacten onderhouden. De directeur verstaat dit, nu de website als een soort persmedium kan worden gezien, als ongeoorloofde contacten met medewerkers van de media.Dergelijk contacten zijn zonder toestemming van de directeur verboden.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag naar voren is gebracht, kan
– voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van onderdeel b van het beroep overweegt de beroepscommissie het volgende. Op 15 juni 2004 heeft de directeur aan klager een ordemaatregel opgelegd van ontzegging van bezoek, voor de duur van vier weken, waarvan tweeweken voorwaardelijk, met een daaraan verbonden proeftijd van drie maanden. Daargelaten de hier niet aan de orde zijnde disciplinaire bestraffingsmogelijkheid van bezoek ontzegging, zoals weergegeven in artikel 51, eerste lid,aanhef en onder sub b, van de Pbw, waarbij het ook gaat om één of meer bepaalde personen, bestaat er naast de uitputtende regeling van het bezoek aan gedetineerden in artikel 38 van de Pbw, geen ruimte voor een maatregel als deonderhavige. Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de onderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, dat de uitspraak van de beklagcommissie om die reden in zoverre niet in stand kanblijven en dat dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 10,=.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag overweegt de beroepscommissie dat er blijkens de reactie van de directeur ten tijd van het indienen van het beklag op 16 juni 2004 nog geen sprake was van een beslissing van de directeurals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Op dat moment is aan klagers bezoekster (nog) niet de toegang tot de inrichting ontzegd voor de duur van drie maanden. Aannemelijk is dat op 15 juni 2004 aan klager en zijnbezoekster door de directeur is medegedeeld dat, indien en voorzover klager en zijn bezoekster zouden volharden in hun opstelling en gedrag, die bezoekster een ontzegging van de toegang tot de inrichting voor de duur van driemaanden opgelegd zou kunnen krijgen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en klager moet ten aanzien van onderdeel c van het beklag alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdel b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van onderdeel b alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkomingtoekomt van € 10,=.

Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel c van het beklag en verklaart klager in zoverre alsnog niet ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven