Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2761/GV, 7 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2761/GV

betreft: [klager] datum: 7 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 november 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Zijn zaak kent geen grote mediagevoeligheid en er is geen grote maatschappelijke onrust in de omgeving. Klager wil graag verlof omdat hij net vader is geworden en graag bij zijn gezinwil zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De door klager gepleegde roofoverval in een bedrijf waar hij zelf heeft gewerkt en waarbij een personeelslid is vastgebonden en bedreigd kent een grote mediagevoeligheid en heeft veel maatschappelijke onrust in de omgeving teweeggebracht. Ook de psychische gevolgen bij het slachtoffer kunnen jarenlang voor mogelijke problemen zorgen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De officier van justitie van het arrondissementsparket Rotterdam heeft negatief geadviseerd, gelet op de aard van het delict en het gegeven dat slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen hiervanondervinden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek, wegens diefstal met geweldpleging. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van twee maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op ofomstreeks 21 maart 2005. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vijf dagen en 28 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicaties voor verlof in dit stadium van dedetentie onvoldoende aanwijzingen zijn. Zij overweegt hierbij dat de ernst van het delict als zodanig onvoldoende grond vormt voor afwijzing van het verlof. Uit de inrichtingsrapportage komt naar voren dat klager zich positiefgedraagt en dat de resultaten van de urinecontroles in orde waren. Gelet op het vorenstaande, het positieve advies van de politie en het gegeven dat sprake is van een aanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dataan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Dat een slachtoffer lang psychische schade kan ondervinden, staat op zichzelf het verlenen van verlof niet in de weg. De beroepscommissie overweegthierbij dat op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, kenmerk 733726/98/DJI) ten aanzien van klager voorwaarden kunnen worden gesteld die kunnen inhouden dat hijzich dient te onthouden van contact met het slachtoffer, zich niet begeeft in de buurt van de plaats waar het misdrijf is gepleegd en zich meldt bij de politie. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijkverlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragenbinnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen vaneen tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven