Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2596/TP, 3 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2596/TP

betreft: [klager]
Datum: 3 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 15 oktober 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. H. Gaasbeek om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 26 oktober 2004 verlengd tot en met 23 januari 2005.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 24 december 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar en drie maanden, met aftrek van preventieve hechtenis, en ter beschikking gesteldmet bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Klager is op 8 januari 2004 op de wachtlijst voor plaatsing in tbs-inrichtingen geplaatst.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 30 januari 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als tbs-passant verbleven in penitentiaire inrichtingen (p.i.). Hij verblijftthans op de individuele begeleidingsafdeling (iba) van het huis van bewaring te Haarlem.
De Minister heeft op 15 oktober 2004 besloten tot verlenging van klagers passantentermijn, zoals vermeld onder 1., nadat klager daarover op 14 oktober 2004 was gehoord. De bestreden beslissing is op 18 oktober 2004 aan klagermedegedeeld.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is van mening dat hij het beroep tijdig heeft ingesteld. Hij heeft met grote spoed, vrijwel per omgaande na de ontvangst op 18 november (de beroepscommissie leest:oktober) 2004 van de verlengingsmededeling, zijn ongedateerde beroepschrift in de brievenbus van de iba-unit gedaan. Ten aanzien van veel van klagers post duurt het lang eer deze vanuit de p.i. wordt verzonden.Klager heeft, medegelet op zijn hierna te vermelden psychische toestand, gedaan wat binnen zijn mogelijkheden lag. Indien vertraging in de ontvangst van het beroepschrift door de beroepscommissie is ontstaan, is dit niet aan klager te wijten.
Klager heeft bezwaar tegen verlenging van zijn passantentermijn. Hij wacht inmiddels al tien maanden op plaatsing in een tbs-inrichting. Zijn situatie is, vooral geestelijk, heel nijpend. Hij heeft kort geleden hevigepaniekaanvallen gehad en is in een isoleercel geplaatst omdat hij was doorgedraaid en zichzelf had gemutileerd. Klager is in zijn jeugd misbruikt en heeft daaraan moeten denken tijdens zijn paniekaanvallen. Klager is het niet eensmet de conclusie van de forensisch psychiater [...], die hem als detentiegeschikt heeft beoordeeld. De coördinator van de iba kan verklaren dat klager detentieongeschikt is. Klager voelt zich machteloos en vrijwel geheelafgeschreven, ook door zijn familie. Zijn isolement wordt nog versterkt door zijn slechte financiële situatie. Er zou een intakegesprek plaatsvinden tussen klager en een functionaris van de GGzE te Eindhoven, maar dit is nog nietdoorgegaan. Klager hoopt echter op plaatsing in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek. In deze kliniek kan hij bezoek ontvangen van het enige familielid dat hem bezoekt. Klager is erg gemotiveerd voor de tbs-behandeling en wil graagspoedig met de behandeling starten.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep is twee dagen te laat door het secretariaat van de beroepscommissie ontvangen en klager kan daarom niet worden ontvangen in het beroep. Voor het geval dat de beroepscommissie het beroep ontvankelijk acht wordt hetvolgende aangevoerd.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, omdat klager tijdig is gehoord en de verlengingsbeslissing tijdig aan hem is medegedeeld.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij verbleef toen negen maanden alstbs-passant in een p.i. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op een iba omdat hij een hoger niveau vanzorg behoeft dan een regulier huis van bewaring kan bieden. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestredenbeslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie op de iba onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De inhoud van de overgelegde medischeverklaring van 8 november 2004 geeft de Minister geen aanleiding klager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Gelet op deze verklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in eenp.i. moest worden aangemerkt.

4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen, nu niet is gebleken dat de vertraging in de ontvangst van het beroepschrift aan klager is te wijten.

In het licht van de hierna volgende overwegingen omtrent de rechtmatigheid van de bestreden beslissing komt de beroepscommissie niet meer toe aan de gebruikelijke toetsing van deze beslissing aan de wettelijke vereisten.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. bedroeg ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing negen maanden

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak
Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 26 oktober 2004 tot en met 23 januari 2005 in strijd is met het recht. Zij zal het beroepderhalve gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen.

Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke uitspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 3 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven