Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2313/TP, 3 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2313/TP

betreft: [klager] datum: 3 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 4 oktober 2004 verlengd tot 2 januari 2005.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 23 december 2003 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 8 januari 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam.
De Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam/Dordrecht heeft bij medische verklaring van 1 november 2004 geconcludeerd dat regelmatige overplaatsing van klager mogelijk escalatie van gevoelens en paranoïdie kunnen vermijden, maardat het aangewezen blijft dat hij op korte termijn in een behandelkliniek geplaatst wordt en reeds nu een voorgeleidingstraject krijgt aangeboden.

3. De standpunten
Klager heeft in het beroepschrift naar voren gebracht dat hij het er niet mee eens is dat zijn passantentermijn opnieuw wordt verlengd.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep van 22 september 2004 is volgens klager gericht tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 21 september 2004. Op 21 september 2004 is klager echter gehoord over de voorgenomen beslissing tot verlengingvan de passantentermijn. Op 22 september 2004 is de beslissing genomen, die op of omstreeks 4 oktober 2004 aan klager is uitgereikt. Klager heeft derhalve te vroeg beroep ingesteld en zal om die reden daarin niet kunnen wordenontvangen.
Indien de beroepcommissie anders oordeelt, zal het beroep formeel gegrond zijn, omdat de beslissing waarschijnlijk te laat aan klager is uitgereikt. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aantbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grondonredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding klager met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting te plaatsen. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalenontvangen dat klagers psychische conditie zodanig is dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 21 september 2004 gehoord. Het verslag hiervan is blijkens de faxvermelding daarop diezelfde dag naar het ministerie verzonden. Klager heeft bij beroepschrift van 22 september 2004, dat diezelfde dag rond het middaguurvia de Minister per fax en vervolgens op 24 september 2004 per post op het secretariaat van de Raad is ontvangen, beroep ingesteld tegen de beslissing die eveneens op 22 september 2004 is genomen. De beroepstermijn is, in verbandmet de uitreiking van die beslissing op 4 oktober 2004, op 5 oktober 2004 aangevangen.
Hoewel het beroepschrift vóór het begin van de beroepstermijn is ingediend blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege, omdat de bestreden beslissing op dat moment wel reeds tot stand was gekomen.

In het licht van de hierna volgende overwegingen omtrent de rechtmatigheid van de bestreden beslissing komt de beroepscommissie niet meer toe aan de gebruikelijke toetsing van deze beslissing aan de wettelijke vereisten.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. bedraagt als gevolg van de bestreden beslissing meer dan negen maanden.

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zesmaanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 4 oktober 2004 tot 2 januari 2005 in strijd is met het recht. Zij zal derhalve het beroepgegrond verklaren.

Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke afspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven