Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2356/TP, 3 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2356/TP

betreft: [klager] datum: 3 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C. Vingerling,namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van 17 september 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.C. Vingerling om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 7 oktober 2004 verlengd tot en met 4 januari 2005.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 15 maart 2004 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 april 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Nieuwegein.

3. De standpunten
Namens klager is in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Klager is het niet eens met verlenging van zijn passantentermijn, nu zijn gezondheidstoestand van dien aard is dat een verder verblijf in een h.v.b. zijn gezondheid in ernstige mate verder zal schaden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is nietzodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een reguliereverblijfsafdeling in het h.v.b. verblijft, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagersverblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

Uit de overgelegde medische verklaring van 11 november 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Utrecht volgt dat klagers psychische conditie niet zodanig is dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de bestreden beslissing zes maanden.

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zesmaanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 7 oktober 2004 tot en met 4 januari 2005 in strijd is met het recht. Zij zal derhalve hetberoep gegrond verklaren. Zij gaat er vanuit dat aan de Minister de zorgelijke lichamelijke conditie van klager niet is ontgaan.

Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke afspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven