Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2549/GM, 31 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2549/GM

betreft: [klager] datum: 31 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord, locatie De Grittenborgh te Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 oktober 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Noord heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7, 15, 17, 26 en 29 september 2004, betreffen:
a. het inbrengen van een microchip in 2000 door de inrichtingsarts in de p.i. Noord-Holland Noord, locatie Haarlem, en
b. de weigering van de inrichtingsarts klager te behandelen voor zijn bloedarmoede.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klachten als volgt toegelicht.
a. Hij ondervindt nog steeds hinder als gevolg van het inbrengen van de microchip in 2000.
b. Klager heeft wel degelijk bloedarmoede. Dit is reeds in Parijs door een arts vastgesteld. In De Grittenborgh is na enige tijd zijn bloed gecontroleerd. Om dat er geen bloedarmoede werd vastgesteld krijgt klager geen medicatie.Hij voelt zich zwak, moe en krachteloos; duidelijk de symptomen van bloedarmoede.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager klaagt regelmatig over anaemie. Zijn bloed is er op nagekeken. Er bleek geen enkele afwijking te zijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt ten aanzien van onderdeel a. het volgende. Artikel 29, eerste lid, Pm bepaalt dat een schriftelijk verzoek aan de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie om te bemiddelen terzake van een klachtuiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgehad, moet worden ingediend. De bemiddelingsverzoeken d.d. 7, 15, 17, 26 en 29 september 2004 betreffen het beweerdelijkplaatsen van een microchip in 2000. Klager heeft derhalve niet binnen de in artikel 29, eerste lid, Pm gestelde termijn een verzoek om bemiddeling gedaan. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk in zijn klacht worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat, nadat klager meerdere malen over zijn anaemie had geklaagd, zijn bloed hierop is onderzocht. Hieruit bleek dat er van anaemie geen sprake is. Klager krijgt derhalveterecht geen medicatie voorgeschreven. Het enkele feit dat klager zelf van mening is dat hij diverse symptomen van anaemie heeft, maakt dit niet anders. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezienvan oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien van onderdeel a.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 december2004

secretaris voorzitter

Naar boven