nummer: 04/2079/GM
betreft: [klager] datum: 31 december 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Zeist,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 augustus 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is namens de inrichtingsarts [...], unit-directeur bij het Detentiecentrum, gehoord.
Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, heeft op 26 november 2004 telefonisch bericht niet ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 juli 2004, betreft het feit dat klager enkele dagen geen medicatie heeft ontvangen.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Na zijn binnenkomst in het Detentiecentrum kreeg klager aanvankelijk zijn medicatie wel, maar vervolgens heeft hij enkele dagen zijn medicatie niet gehad.
Namens de inrichtingsarts is aangevoerd dat de medicatie die klager was voorgeschreven op de gebruikelijke wijze door de medische dienst was besteld bij de apotheek. Door de overgang naar een nieuwe apotheek bleken de gegevens vanklager niet meer bij de apotheek aanwezig. Door een omissie bij de apotheek is deze medicatieverstrekking onderbroken. De apotheek is hier -in een later stadium- door de medische dienst op attent gemaakt waarna de levering van demedicatie aan gedetineerde is hervat.
3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat er van uit dat door de medische dienst de medicatie voor klager bij de apotheek is besteld. De controle op de levering van de medicatie rust echter op de medische dienst, nu het immers niet de gedetineerdezelf is die de bestelling plaatst. De eindverantwoordelijkheid dat de gedetineerde de benodigde medicatie daadwerkelijk krijgt, ligt bij de inrichtingsarts. Het had dan ook op de weg van de inrichtingsarts gelegen de bestelling,alvorens deze in daartoe aangeleverde boxen naar de afdelingen werd gebracht, te (laten) controleren. Door dit na te laten is de beroepscommissie het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelenvan de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Namens de inrichtingsarts is ter zitting aangevoerd dat na genoemd, niet opzichzelf staande incident, bestelde medicatie door de medische dienst wordt gecontroleerd.
Er zijn bij niet gebleken (medische) schade geen termen voor toekenning van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 december2004
secretaris voorzitter