Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2591/GM, 31 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2591/GM

betreft: [klager] datum: 31 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord-Holland Noord, locatie Amerswiel te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 oktober 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klaagster gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Amerswiel is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling van 30 augustus 2004, door tussenkomst van de commissie van toezicht aan de medisch adviseur gezonden, betreft het te lang wachten met doorverwijzen van klaagster naar eenorthopeed.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Klaagster heeft het volgende aangevoerd.
Tijdens haar vakantie in Curaçao kreeg klaagster last van haar benen. De volgende dag is zij naar een arts geweest, die haar door verwees naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis werden er foto’s gemaakt. Naar aanleiding van de rntgenfoto’s werd er een afspraak gemaakt voor een kijkoperatie.
Na telefonisch overleg met de reisverzekeraar werd het verstandiger geacht haar verdere medische behandeling voort te zetten in Nederland. Na aankomst in Nederland werd klaagster op het vliegveld aangehouden en naar de locatieAmerswiel gebracht.
Bij binnenkomst (op houten krukken) werd zij op 22 maart 2004 door de medische dienst gezien. Nadat klaagster al haar medische bescheiden had overhandigd werd er een afspraak gemaakt met de inrichtingsarts op 6 april 2004. Haar kniebleef al die tijd dik. Zonder dat de arts onderzoek deed, werd aangegeven dat er een afspraak met het ziekenhuis zou worden gemaakt. Dit gebeurde pas later en eind juli 2004 kon klaagster in het ziekenhuis terecht. Tijdens hetonderzoek werd medegedeeld dat de meniscus snel behandeld moest worden. De arts stelde -zoals in Curaçao- ook een kijkoperatie voor, welke op 20 augustus 2004 werd uitgevoerd. Hierbij bleken de kniebanden geheel versleten en zou erop korte termijn opnieuw geopereerd moeten worden.
De inrichtingsarts heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
De diagnose die door de orthopeed in Curaçao was gesteld en zoals deze op zijn consultbrief van 9 maart 2004 was verwoord, betrof alleen meniscusletsel en geen vermoeden op een voorste kruisbandletsel. De aldaar geplandearthroscopie kon door klaagsters terugkeer naar Nederland, gevolgd door detentie, geen doorgang vinden. Klaagster is met pijnklachten en ter beoordeling gezien door de inrichtingsarts. Klaagster is door de inrichtingsarts verwezennaar een orthopeed en zij is op de wachtlijst geplaatst. Een meniscusletsel is geen reden voor een spoedarthrosocopie. Voor verdenking van ander letsel was geen aanleiding aanwezig. Pas tijdens de arthrosocopie werd ook het letselvan de voorste kruisband vastgesteld, waarvoor eventueel nog een tweede operatie, ter reconstructie van de kruisband kan worden overwogen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting dat vast staat dat klaagster bij binnenkomst op 23 maart 2004 in de locatie Amerswiel duidelijk zichtbaar last had van haar linker knie. Deze wasgezwollen en zij liep met krukken. Zij heeft kenbaar gemaakt pijn te hebben aan haar knie. Niet valt in te zien waarom klaagster, die daarnaast ook nog ten tijde van haar bezoek aan de medische dienst beschikte over medischebescheiden, opgesteld door de orthopedisch chirurg die haar tijdens haar verblijf op Curaçao gezien en onderzocht heeft, niet meteen door de inrichtingsarts is doorverwezen naar een orthopeed. Op basis van de voorhanden zijndemedische documentatie had in elk geval met een orthopeed een afspraak gemaakt kunnen worden. Dit is echter eerst op 13 april 2004 gebeurd. Uit het medisch dossier valt op te maken dat de vertraging in het maken van de afspraak medegelegen was in het feit dat de einddatum van de detentie ven klaagster nog niet bekend was. Het niet bekend zijn van deze datum mag aan het maken van een afspraak met een specialist niet in de weg staan. Daarnaast is niet geblekendat door de inrichtingsarts zelf op deugdelijke wijze nader onderzoek is gedaan naar de pijnklachten van klaagster. Dit klemt te meer nu na de kijkoperatie is gebleken dat sprake was van ernstig letsel aan de voorste kruisbanden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve gegrond worden verklaard.

Klaagster zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de p.i. Noord-Holland Noord toekomende tegemoetkoming op € 25,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 december2004

secretaris voorzitter

Naar boven