Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2582/GB, 30 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/2582/GB

Betreft: [klager] datum: 30 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 september 2004genomen beslissing van de selectiefunctionaris, welke op 20 oktober 2004 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 6 december 2004 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord.

Klagers raadsman mr. Van der Linde, die niet ter zitting is verschenen, is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 december 2004 schriftelijk nader te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot terugplaatsing vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Doetinchem naar het huis van bewaring (h.v.b.) Doetinchem ongegrondverklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 6 maart 2002 gedetineerd. Na een verblijf in de gevangenis Zutphen is hij op 7 mei 2004 overgeplaatst naar de z.b.b.i. Doetinchem. Vanuit deze inrichting is hij op 3 september 2004 teruggeplaatst naar het h.v.b.Doetinchem.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. Hij is ten onrechte vanuit de z.b.b.i. Doetinchem teruggeplaatst naar het h.v.b.. Naar weten van klager is hij niet inArnhem en/of Nijmegen geweest. Hij heeft de voorwaarden verbonden aan (regimaire) verlofverlening niet overtreden. Klager heeft een broer, die in Arnhem woont en op hem lijkt, maar wel kleiner is. Voorts heeft hij een broer, die inNijmegen woont en erg veel op hem lijkt. Klagers broer uit Nijmegen heeft hem verteld dat hij is uitgegaan op 27 augustus 2004 en dat in een bar vrienden hem het meisje hebben aangewezen in verband waarmee klager gedetineerd is.Klager is in juli 2004 éénmaal in Nijmegen geweest in verband met zijn paspoort en identiteitskaart, maar hij was daar voor niets, omdat hij zijn papieren vergeten was. Vanuit de z.b.b.i. is hij ’s ochtends naar Nijmegen gegaan enhij is daar alleen ’s ochtends geweest en daarna doorgereisd naar Rotterdam. Klager begrijpt niet, als hij in Nijmegen gezien zou zijn op 24 en 25 juli 2004, waarom de politie hem dan niet aangehouden heeft. Het kan kloppen datklager op 14 mei 2004 in Arnhem is gezien. Hij is daar overgestapt op de trein naar Rotterdam. Degene, die op 24 juli en 25 juli 2004 gesignaleerd is in Nijmegen, moet klagers broer zijn geweest. Op 30 juli 2004 was klager bij zijnmoeder. Hij is daar 100% zeker van. Het was toen zomercarnaval in Rotterdam. Op 30 juli 2004 is hij niet naar Nijmegen gegaan in verband met zijn paspoort. Dit moet op een andere dag in juli zijn geweest. Klager zou de opgelegdevoorwaarden nooit schenden. Hij hoefde nog maar zeven maanden te zitten en zou met elektronisch toezicht gaan. Hij heeft tijdens detentie goed gewerkt aan zijn toekomst.
Het meisje, met betrekking tot wie hij het delict zou hebben begaan, heeft aangekondigd dat ze nog niet klaar is met klager. Zij wil klagers leven zwart maken. Iedereen in de flat, waar klager woont met uitzondering van klager,heeft een envelop ontvangen met daarin stukken uit klagers strafdossier.

Klager heeft een schrijven van zijn moeder overgelegd, waarin vermeld staat dat klager in verband met zijn verlof bij haar thuis was.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in een stapeltraject geplaatst. Duidelijk is in de beslissing van 23 april 2004 opgenomen dat klager zijn regimaire verloven in Rotterdam zal doorbrengen en dat hij in verband met slachtofferconfrontatie niet in Arnhem ofNijmegen mag komen. Bij overtreding van dit verbod volgt terugplaatsing.
Op 3 september 2004 is het verzoek van de locatie De Kruisberg ontvangen om klager terug te plaatsen, omdat hij zich niet aan de gestelde voorwaarde heeft gehouden. De officier van justitie heeft om die reden contact gezocht met dedirecteur van de locatie. Klager stelt dat zijn broer is gezien. In de aangeleverde stukken van zowel de officier van justitie als de politie wordt bevestigd dat er een treffen is geweest tussen dader en slachtoffer. Dit geeft dedoorslag dat het wel degelijk over klager gaat en niet over zijn broer.

4. De beoordeling
In de beslissing van de selectiefunctionaris d.d. 23 april 2004 tot plaatsing van klager in een zeer beperkt beveiligde inrichting is als voorwaarde opgenomen dat het verboden is dat klager zijn regimair verlof in Arnhem of Nijmegendoorbrengt in verband met mogelijke slachtofferconfrontatie. Bij overtreding van dit verbod zou klager direct worden teruggeplaatst in het gesloten circuit.
Op 3 september 2004 heeft de directeur van de z.b.b.i. Doetinchem verzocht om klager terug te plaatsen naar een gesloten inrichting, omdat klager zich niet aan de bovenvermelde voorwaarde heeft gehouden. Uit een mutatie van depolitie Nijmegen blijkt dat klager door het slachtoffer in Nijmegen gesignaleerd is en met hem geconfronteerd is. Klager heeft dit ontkend en aangevoerd dat niet hij, maar zijn broer die sprekend op hem lijkt, zou zijn gesignaleerd.Klager heeft, hoewel hij dit had aangekondigd, nagelaten om deze stelling te onderbouwen. Het is opvallend dat de broer van klager alleen dan in Nijmegen wordt gesignaleerd als klager met verlof is. Gelet op het vorenstaande acht deberoepscommissie niet aannemelijk geworden dat er sprake zou zijn van een persoonsverwarring en acht zij de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd met de wet en, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, deze evenmin onredelijk of onbillijk.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 30 december 2004

secretaris voorzitter

Naar boven