Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2119/GA, 22 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2119/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 31 augustus 2004 van de beklagcommissie bij de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan een of meer activiteiten, te weten deelname aan arbeid, zonder behoud van loon, voor de duur van zeven dagen wegens verstoring van de orde in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft nooit werk geweigerd. Klager heeft wel vanwege zijn medische toestand geweigerd metaalarbeid te verrichten. De Medische Dienst van de locatie De IJssel heeft aangenomen dat klager vanaf 15 mei 2004 niet geschikt is voormetaalarbeid. Klager wordt verweten niet duidelijk te zijn geweest over zijn metaalallergie, maar hoe kan klager zijn verhaal doen als hij terzake niet wordt gehoord. Klager verwijst naar een uitspraak van de Raad van 22 september2000, waarin wordt overwogen dat bij elke vorm van sanctioneren van gedrag het maken van een belangenafweging en dus het horen van een gedetineerde noodzakelijk is. Klager wil in de gelegenheid worden gesteld zijn beroep tenoverstaan van de beroepscommissie toe te lichten.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Daarnaast heeft de directeur het volgende aangevoerd. Klager heeft vanaf het moment van binnenkomst in de locatie De IJssel noch bij de Medische Dienst, noch bijeen penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) aangegeven dat er sprake zou zijn van een mogelijke metaalallergie. Klager heeft bovendien geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in samenspraak met de p.i.w.-er en dearbeidsmedewerker te kijken naar passend werk. Klager heeft wel gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te werken, maar heeft daar ook weer van afgezien. Tijdens de beklagzitting heeft klager voor de eerste maal aangegeven dat hijeen metaalallergie heeft. Later bleek uit zijn medisch dossier dat hij niet op een metaalallergie was getest. Een bezoek van klager aan zijn huisarts in 2002 vanwege uitslag is het enige met betrekking tot een mogelijkemetaalallergie. De huisarts verklaarde dat klagers uitslag kon zijn veroorzaakt door nikkel of chroom, dat verwerkt kon zijn in de gesp van een broekriem. Klager moet vooral zichzelf kwalijk nemen dat hij geen gebruik heeft gemaaktvan de dagelijkse contacten met de p.i.w.-ers, het bezoek aan de Medische Dienst en de arbeidsmedewerkers op de dagen dat hij wel werkte of het invullen van een sprekersbriefje in plaats van de directeur te verwijten dat indienklager was gehoord, een en ander niet zou zijn gebeurd. Indien het beroep gegrond wordt verklaard, wordt voorgesteld om de dagen die klager is uitgesloten van de arbeid wel conform loonregeling uit te betalen. Feitelijke uitbetalingzal overigens lastig zijn omdat klager niet is teruggekeerd van verlof en bovendien niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats.

3. De beoordeling
Aan het verzoek van klager om zijn beroep mondeling te mogen toelichten wordt voorbijgegaan nu klager niet is teruggekeerd van verlof en van hem geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is. De beroepscommissie acht zich overigensvoldoende ingelicht om de zaak schriftelijk af te doen.

Klager is, alvorens hem de onderhavige ordemaatregel werd opgelegd, niet op de bij wet voorgeschreven wijze gehoord. Anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld mag een prognose omtrent de zinvolheid van het horen geen rol spelenbij de vraag of al of niet sprake is van een wettelijk verzuim.
In dit verband verdient voorts nog bespreking, dat de directeur ten overstaan van de beklagcmmissie heeft verklaard, dat klager niet is gehoord, omdat de afhandeling bij snelheid gebaat was. Deze algemene steling is echter zondernadere onderbouwing onvoldoende om een beroep te doen op het bepaalde i artikel 57, derde lid sub a Pbw – het horen kan achterwege blijven als de vereiste spoed zich daartegen verzet – te rechtvaardigen.

Tegen de achtergrond vanhet vorenstaande kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient het beklag alsnog – op formele gronden – gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie ziet, daarbij gelet op alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, geen redenen om een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 22 december 2004

secretaris voorzitter

Naar boven