Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2519/GB, 9 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/2519/GB

Betreft: [klager] datum: 9 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 oktober 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Overmaze te Maastricht ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 30 september 2002 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) De Schie te Rotterdam. Op 2 september 2004 is hij geplaatst in de gevangenis Overmaze, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager hoort niet thuis in een gevangenis, waar gevaarlijke gedetineerden worden vastgehouden. Klager heeft zijn prijs betaald voor hetgeen hem overkomen is. Klager is gedurende een maand geïsoleerd geweest, hoewel dat nietverplicht was. Er hangt klager nog een nieuwe aanklacht boven het hoofd. Maastricht ligt ver van Amsterdam en het is voor klagers advocaat moeilijk om naar Maastricht te komen. Ook voor een vriend van klager is het moeilijk omvanuit Amsterdam naar Maastricht te komen. Net als voor klagers familie, die in Israël woont. Klager verzoekt om rekening te houden met zijn situatie. Hij wil slechts rustig zijn straf uitzitten en naar zijn geboorteland terugkeren.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Aanvankelijk is door locatie De IJssel voorgesteld om klager te plaatsen in een regime van algehele gemeenschap, waarbij klager voorkeur voor plaatsing in de gevangenis Veenhuizen heeft uitgesproken. Zijn gedrag gaf echteraanleiding om hem alsnog te selecteren voor een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap. Tegen die beslissing heeft klager geen gemotiveerd bezwaar aangetekend. Ook in beroep komt hij niet op tegen die beslissing. Hijvoert in beroep enkel het bezoekargument aan. Niet valt in te zien dat de reisafstand thans wel bezwaarlijk is, daar waar hij eerder opteerde voor plaatsing in de gevangenis Veenhuizen. De totale reisafstand van Amsterdam naarVeenhuizen is niet veel korter dan die van Amsterdam naar Maastricht. Er zijn slechts drie gevangenissen met het regime van beperkte gemeenschap. Nogal wat gedetineerden willen niet naar Maastricht vanwege de decentrale ligging.Vanwege een optimale capaciteitsbenutting is het noodzakelijk om ook voor die inrichting te selecteren.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Overmaze is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. De beroepscommissie vat klager beroep op als gericht tegen plaatsing in een regime van beperkte gemeenschap en als gericht tegen plaatsing in de locatie Maastricht.

4.3. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.
Uit de bij de stukken gevoegde inrichtingsrapportage van de locatie De IJssel blijkt dat klager meermalen is overgeplaatst in verband met misdragingen, het verwonden van een medegedetineerde met een mes en het bedreigen vanpersoneel met een mes. Tijdens het enkele maanden durende verblijf van klager in de locatie De IJssel is hem drie maal rapport aangezegd in verband met het beledigen van personeel, het slaan van een medegedetineerde, het aanvallenen met de dood bedreigen van een medegedetineerde en het gooien van eten over een personeelslid en het bedreigen van een personeelslid. De beroepscommissie is van oordeel dat de selectiefunctionaris, gelet op het vorenstaande, deomtrent klagers gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als even zovele contra-indicaties in bovenbedoelde zin. Derhalve is de beslissing klager vooralsnog te plaatsen in een inrichting met een regime vanbeperkte gemeenschap niet in strijd met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk aan te merken.
Hetgeen klager heeft aangevoerd over de bezoekmogelijkheden is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 december 2004

secretaris voorzitter

Naar boven