Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2634/GV, 6 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2634/GV

betreft: [klager] datum: 6 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 oktober 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is sinds 1996 tweemaal veroordeeld. Eenmaal tot geldboetes. Hij zietzichzelf niet als veelpleger. Hij heeft het in die periode erg moeilijk gehad in verband met sterfgevallen in de familie. Tijdens de huidige detentie heeft hij zich altijd correct gedragen. Urinecontroles wezen uit dat klager geendrugs gebruikt. Hij is ouder en rustiger geworden. Klager had graag zijn verlof bij zijn tante in Amsterdam willen doorbrengen, omdat het niet goed met haar gaat. Klager heeft momenteel minder problemen met de rouwverwerking. Hijzal zich goed aan de voorwaarden verbonden aan het verlof houden. De politie van Amsterdam is niet tegen verlofverlening en de kans dat hij in Amsterdam een slachtoffer tegenkomt is erg klein.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verlofaanvraag is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het negatieve advies van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie gaf aan dat klager de laatste tijd veelvuldig geweldsdelicten pleegde en daarmee veelemoties en gevoelens van angst en onrust teweeg bracht in de maatschappij. In januari 2004 was er volgens het openbaar ministerie nog sprake van bedreiging van zijn ex-vriendin. Klager heeft een verlofadres te Amsterdam gevonden ende politie Amsterdam Amstelland gaf aan geen bezwaar te hebben. Contact is opgenomen met de officier van justitie in klagers zaak en deze gaf aan ernstig bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Klager pleegde de laatste tijdveelvuldig geweldsdelicten en bij de behandeling van die zaken ter zitting kwam naar voren dat hij geen enkel begrip toont voor de onrust en de angsten die hij bij mensen teweeg brengt. Het voorstel om klager elders in het landverlof te laten doorbrengen, stuitte bij het openbaar ministerie op bezwaar en men achtte het zelfs van belang dat de politie van Amsterdam Amstelland geïnformeerd zou worden over de persoon van klager. De politie doet namelijkslechts een adrescontrole. Als de daar wonende persoon niet negatief in beeld komt geeft men een positief advies. De persoon, die op het door klager opgegeven verlofadres woonde, kwam niet in beeld. Met het openbaar ministerie wordtgemeend dat, gelet op de gepleegde delicten, klager thans niet voor verlof in aanmerking komt. Hij zal eerst moeten werken aan zijn agressieproblematiek. In die richting heeft hij tot nu toe niets ondernomen. Wellicht dat een goeddoortimmerd PP hiertoe een mogelijkheid kan bieden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Norgerhaven heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Groningen heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie Amsterdam Amstelland heeft aangegeven dat er geen aanwijsbare redenen bekend zijn om klager niet naar het opgegeven verlofadres te sturen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden gevangenisstraf, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek, wegens diefstal met geweld, bedreiging met enig misdrijf tegen het levengericht, opzettelijke handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet en mishandeling en een gevangenisstraf van een maand wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en rijden onder invloed. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 februari 2005.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Bij klager is sprake van verslavingsproblematiek, waarvoor klager nog geen behandeling heeft ondergaan, en veroordeling wegens gewelddadige delicten, waarbij klager de slachtoffers met een mes heeft bedreigd en ook heeft gestoken,en die veel onrust hebben veroorzaakt bij de slachtoffers en de maatschappij. Gelet op klagers strafrechtelijke documentatie kan worden gesteld dat de aard van de door klager gepleegde feiten telkens in ernst is toegenomen. Voortsneemt de beroepscommissie in aanmerking het oordeel van de rechtbank dat de drugsverslaving en het drugsgebruik van klager ten tijde van het delict van grote invoed zijn geweest op het handelen van klager en dat zonder behandelinghet risico groot is dat klager zich wederom schuldig zal maken aan soortgelijke feiten.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet instrijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b., e. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van
24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 6 december 2004

secretaris voorzitter

Naar boven