Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2024/GM, 25 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2024/GM

betreft: [klager] datum: 25 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen d.d. 22 juni 2004 door een verpleegkundige van de medische dienst van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 21 juli 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft ter behandeling van het beroepschrift op 4 oktober 2004 zitting gehouden in de p.i. Vught te Vught.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik willen maken.
De verpleegkundige verbonden aan de p.i. Vught is niet ter zitting verschenen en heeft achter- af telefonisch daarvoor haar verontschuldigingen aangeboden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 25 juni 2004, met aanvullingen van 1 en 2 juli 2004, om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het onthouden door de verpleegkundige van adequate medische verzorging aan klagerten aanzien van klachten over misselijkheid, duizeligheid en hoofdpijn.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft schriftelijk het volgende aangevoerd.
Hij voelde zich niet goed op 22 juni 2004, maar is toch naar het werk gegaan. Hij kon dit maar kort volhouden, werd misselijk, duizelig, had “rubberen benen” en kreeg hoofdpijn. Hij heeft van de werkmeester aspirine gekregen. Dithielp echter niet en klager mocht van de werkmeester naar zijn cel terug gaan. Hij heeft een briefje voor de medische dienst ingevuld en is een uur later door deze dienst opgeroepen. Hij heeft zich naar de medische dienst gesleept”. De verpleegkundige had echter geen interesse. Zij meende dat klager iets verkeerds gegeten zou hebben, en heeft klager ook onheus bejegend: ze vond dat klager zich te vaak had ziekgemeld. Klager kon weer naar zijn celterug. Hij had daarna hartkloppingen en meent dat hij wel dood had kunnen gaan. Hij heeft zijns inziens niet de medische zorg gekregen die hij nodig had. Klager heeft nog opgemerkt dat hij graag naar de werkzaal gaat en alleenverzuimt als het werken door gezondheidsklachten echt niet mogelijk is.

De verpleegkundige heeft schriftelijk het volgende standpunt ingenomen.
Klager kwam via de arbeidszaal naar de medische dienst. Hij deelde mee dat hij zich ziek voelde, veel hoofdpijn had en reeds paracetamol van een arbeidsmedewerker had gekregen. De verpleegkundige heeft klager aangehoord en heeftgoedgevonden dat klager op zijn cel bleef, met de status één dag ziek. Klager is hiermee accoord gegaan.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager zich op 22 juni 2004 op de werkzaal ziek heeft gemeld, welke ziekmelding vervolgens - beperkt tot die dag - door een verpleegkundige van de medische dienst is geaccepteerd en geregistreerdals arbeidsongeschiktverklaring.
Niet is vast te stellen dat de verpleegkundige klager heeft verweten dat hij zich (te) vaak heeft ziekgemeld.
Evenmin is met voldoende zekerheid vast te stellen welke klachten door klager aan de verpleegkundige zijn gemeld.
De verpleegkundige stelt te zijn uitgegaan van hoofdpijn, terwijl klager in het bemiddelingsverzoek heeft aangevoerd dat hij ook misselijk en duizelig was en “rubberen benen” had, op grond waarvan de verpleegkundige geconcludeerdzou hebben dat klager iets verkeerds gegeten had. Zelfs indien zou moeten worden uitgegaan van de door klager genoemde symptomen en diagnose kan niet worden geoordeeld dat de verpleegkundige onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld.

Eventuele na het spreekuur van de verpleegkundige ontstane gezondheidsklachten van klager worden buiten beschouwing gelaten omdat deze buiten het bestreden medisch handelen vallen.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de verpleegkundige niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en D.A. Arnold, verpleegkundige, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 25november 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven