Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1852/GM, 25 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1852/GM

betreft: [klager] datum: 25 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 juli 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2004, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is klaagster gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwersluis heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft volhard bij de inhoud van de eerder door hem toegezonden stukken.
De beroepscommissie heeft na voormelde zitting kennis genomen van de medische gegevens die sinds klaagsters binnenkomst in de locatie Nieuwersluis zijn geregistreerd door de medische dienst aldaar.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in de als zodanig te beschouwen verzoeken van 12 juni 2004 en 2 juli 2004 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreffen
a. de weigering klaagster paracetamol te verstrekken;
b. de behandeling van buikklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klaagster heeft haar klachten als volgt toegelicht.
Met betrekking tot de klacht onder1.a. :
Ongeveer vijf weken voor de datum 12 juni 2004 (het bemiddelingsverzoek) heeft klaagster geen paracetamoltabletten gekregen toen zij een pijnaanval had in verband met klachten van de galblaas.
Klaagster heeft op een avond om 21.45 uur twee tabletten paracetamol gevraagd. De desbetreffende personeelsleden hebben klaagster uitgelachen, zij stonden op het punt naar huis te gaan en hebben tegen klaagster gezegd dat zij driekwartier moest wachten.
Met betrekking tot de klachten onder 1.b.:
Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij begin mei op een nieuwe afdeling van de locatie Nieuwersluis is geplaatst. Omstreeks die tijd zijn de buikklachten ontstaan. In verband daarmee heeft klaagster veel spreekbriefjes voorde medische dienst ingediend, waarop niet werd gereageerd. Op een maandag, mogelijk 10 mei 2004, is ze door de medische dienst opgeroepen. Zij spuugde toen gal, het braaksel was zwart, en klaagster kon niet zitten of liggen van depijn. De medische dienst heeft een drankje met een mentholsmaak voorgeschreven tegen brandend maagzuur. De volgende dag hield de pijn aan. Die dag heeft klaagster capsules van de medische dienst gekregen. De buik is beide keren nietonderzocht. Medegedeeld is dat klaagster, zo nodig, ook paracetamol kon nemen tegen de pijn. Voor het geval dat een en ander niet zou helpen is klaagster geadviseerd bij de dokter terug te komen; een vervolgafspraak is niet gemaakt.

Bovendien heeft de arts ten onrechte de diagnose buikgriep gesteld, terwijl klaagster zelf van mening was dat zij last had van galstenen in de afvoergang van de galblaas.
Het betrof een arts van buiten, die klaagster in een weekeinde heeft onderzocht. De pijnen waren toen zo hevig dat de bewaarders vonden dat klaagster naar het ziekenhuis zou moeten worden gebracht, maar dat is niet gebeurd.
De maandag daarna heeft overleg op de medische dienst plaatsgehad en is klaagster naar het ziekenhuis gebracht, waar zij is opgenomen. In het ziekenhuis is vastgesteld dat de galblaas - die vol bleek te zitten met galstenen - wasgaan ontsteken. Vanwege de ontsteking was het op dat moment niet mogelijk de galblaas te verwijderen. Besloten is dat die operatie te gelegenertijd alsnog zou plaatsvinden.
Inmiddels is klaagster tot aan de datum van de zitting van de beroepscommissie al zes keer naar het ziekenhuis geweest. Als de galblaas rustig is gaat de operatie niet door. Vervolgens speelt het probleem weer op. Nu zou deontsteking volgens de medische dienst over zijn, maar men kan dit niet bevestigen omdat de overdrachtspapieren van het ziekenhuis zoek zijn geraakt.
Klaagster is van oordeel dat de medische dienst haar ernstige buikklachten - helse pijnen - wekenlang niet serieus heeft genomen, met ontsteking van de galblaas en ziekhuisopname tot gevolg en te gelegener tijd waarschijnlijk eengalblaasoperatie. Pas vanaf 16 mei 2004 zijn de klachten adequater behandeld.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Ten aanzien van de klacht onder 1.a.: De arts kan niet op deze klacht reageren, gezien het ontbreken van nadere gegevens.
Ten aanzien van de klachten onder 1.b. De waarnemend arts heeft klaagster gezien op 16 mei 2004. Hij heeft de diagnose ulcus of cholecystitis gesteld. Er waren geen aanwijzingen voor een acute buik. Zijn advies was te starten metLosec 40 mg., geen NSAID en zo nodig paracetamol, alsmede controle de volgende dag. Op 17 mei 2004 heeft de inrichtingsarts een geprikkelde buik geconstateerd en heeft hij klaagster ingestuurd naar het ziekenhuis te Hilversum. Inhet ziekenhuis is de diagnose cholecystitis met een infiltraat gesteld. Klaagster is opgenomen om af te koelen en voor het ondergaan van ERCP. Kort na haar ontslag uit het ziekenhuis is klaagster weer bij de inrichtingsarts geweestmet buikklachten. De arts vermoedde weer cholecystitis. Klaagster is nogmaals naar genoemd ziekenhuis ingestuurd en is weer opgenomen. Er zijn afspraken voor een cholecystectomie gemaakt.
Klaagster heeft, voor zover de arts bekend, niet eerder dan op 16 mei 2004 in de avond klachten gekregen. De klachten zijn toen direct aangepakt. Van een trage aanpak dan wel het niet-serieus nemen van klachten is geen sprake. Tenaanzien van het verdere verloop van klaagsters behandeling wordt voorts verwezen naar aan de beroepscommissie toegezonden stukken van het ziekenhuis te Hilversum.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de klacht onder 1.a. kan de beroepscommissie niet vaststellen dat het gaat om een weigering door functionarissen van de medische dienst van de inrichting. Bovendien ligt de vermoedelijke datum van de gewraakteweigering paracetamol te verstrekken volgens klaagster ongeveer vijf weken voor de datum van het bemiddelingsverzoek, 12 juni 2004. Volgens artikel 29, eerste lid, Pm dient een bemiddelingsverzoek betreffende medisch handelen doorof namens de inrichtingsarts uiterlijk te worden ingediend op de veertiende dag na die waarop het betreffende medische handelen heeft plaatsgevonden. Een en ander brengt mee dat de beroepscommissie deze klacht niet verder inbehandeling kan nemen en dat klaagster in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Ten aanzien van de klacht onder 1.b. neemt de beroepscommissie, naast de standpunten van partijen, ook de navolgende gegevens in aanmerking
-Uit de gegevens, zoals geregistreerd door de medische dienst van de locatie Nieuwersluis, blijkt het volgende:
Klaagsters intake door de medische dienst had plaats op 20 april 2004; bij die gelegenheid heeft klaagster geen mededeling gedaan over maag- of buikklachten.
Op 14 mei 2004 is klaagster ziek van de arbeid weggegaan in verband met maagpijn. Klaagster heeft bij de medische dienst klachten over misselijkheid, overgeven en maagzuur gemeld. Zij heeft gezegd deze kwaal drie jaar geleden ook tehebben gehad en daartegen toen geen medicatie te hebben gebruikt. Het geneesmiddel Antagel is voorgeschreven; geadviseerd is de volgende woensdag op het spreekuur te komen. Voorts is aangegeven dat klaagster de voorafgaande nachtook is gezien door een huisarts, die paracetamol heeft voorgeschreven tegen maagpijn.
-Uit stukken van het ziekenhuis Hilversum blijkt het volgende.
Klaagster heeft bij de intake door de afdeling spoedeisende hulp op 17 mei 2004 verklaard dat zij sinds 13 mei 2004 toenemende pijn had rond het epigastrium en dat zij last had van misselijkheid en braken (zwart). De diagnose, naechografie, luidde: infiltraat (ontsteking) rond galblaas en galstenen. Klaagster is enige dagen ter behandeling - afkoeling van de klachten - in het ziekenhuis opgenomen geweest.
-Uit de gegevens van de medische dienst blijkt, tot aan de datum van het tweede bemiddelingsverzoek, 2 juli 2004 het navolgende:
Klaagster is op 21 mei 2004 uit het ziekenhuis in de inrichting teruggekeerd. Zij heeft op 24 mei 2004 gemeld dat de buikpijnklachten en misselijkheid waren teruggekomen. Gelet op de diagnose infiltraat van de galblaas is klaagsterdirect ter controle naar de eerste hulpafdeling van het ziekenhuis Hilversum gebracht en is weer opgenomen. De inrichtingsarts heeft op 25 mei 2004 met de zaalarts gesproken. Daarbij is medegedeeld dat operatieve verwijdering van degalblaas vanwege de ontsteking niet mogelijk was; in een later stadium dienden hierover afspraken te worden gemaakt. Klaagster is twee à drie dagen opgenomen geweest.
Op 1, 3, 4, 15 en 16 juni 2004 heeft klaagster kontakt met de medische dienst gehad. Zij heeft steeds aangegeven in mindere of meerdere mate pijnklachten in de bovenbuik te hebben gehouden. Als pijnmedicatie is klaagsteraanvankelijk paracetamol en eenmalig ibuprofen voorgeschreven; op 16 juni is klaagster Voltaren (diclofenac) voorgeschreven, in geval van een koliekaanval te verstrekken door de p.i.w.-ers.
Bij de poliklinische controle door de chirurg van het ziekenhuis Hilversum op 29 juni 2004 is klaagster eveneens diclofenac (100) in geval van een aanval voorgeschreven.

De beroepscommissie komt ten aanzien van de klachten onder 1.b. tot de volgende beoordeling.
Zij kan niet vaststellen dat klaagster vanaf haar binnenkomst in de inrichting veel spreekbriefjes voor de medische dienst heeft ingediend. Gelet op de registratie van de medische dienst van klaagsters medische gegevens lijken debuik- dan wel maagklachten voor het eerst bij de medische dienst bekend te zijn geworden op vrijdag 14 mei 2004. De inrichtingsarts heeft op die datum de maagzuurremmer Antagel voorgeschreven tegen maagpijn, nadat eerder die nachtparacetamol was voorgeschreven. Gelet op de aard van de toenmalige klachten kan dit voorschrift niet als onjuist worden aangemerkt. Dat in dit stadium de diagnose buikgriep is gesteld, is aan de beroepscommissie niet gebleken.Aannemelijk is dat op 16 mei 2004, in het weekeinde, de diagnose ulcus (zweer) of cholecystitis (galblaasontsteking) is gesteld door een waarnemend arts. Diens advies was te starten met Losec 40 mg., geen NSAID en zo nodigParacetamol, alsmede controle op de volgende dag. Op 17 mei 2004 is klaagster door de inrichtingsarts gezien, is vastgesteld dat klaagster een geprikkelde buik had en is zij direct doorverwezen naar het ziekenhuis te Hilversum, waarde diagnose galblaasontsteking is gesteld en klaagster is opgenomen.
De handelwijze tot aan deze opname acht de beroepscommissie niet onzorgvuldig of onjuist.
Ten aanzien van de behandeling van de galblaasklachten in het hierop volgende tijdvak is gebleken dat er sprake is geweest van een intensieve controle van klaagster door de medische dienst, in samenwerking met de specialist van hetziekenhuis Hilversum. Klaagster diende in deze periode een zo gunstig mogelijk moment af te wachten voor de - op dat moment nog aangewezen geachte - operatieve verwijdering van de galblaas. Door de inrichtingsarts is, inovereenstemming met het advies van de specialist, de juiste medicatie tegen eventuele koliekpijnen voorgeschreven.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts voorzover bedoeld onder 1.b. niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pmneergelegde norm. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht onder 1.a..
Zij verklaart het beroep ten aanzien van het onder 1.b. bedoelde handelen ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden M.F. van Brederode-Zwart, huisarts, en F.M.M. van Exter, huisarts, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris,op 25 november 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven